13 juni 2009

Tomaten

Vrijdag 15 mei 2009
Al om half zeven ben ik wakker. Desondanks ga ik laat naar de bakker, voor twee kleine witte broodjes. Een voor het ontbijt en een om mee te nemen. Als ik de tafel dek doe ik dat aan de zeezijde.Aan de andere kant, waar de zon opkomt, hangt een dik wolkendek. En natuurlijk zit de zon deze maan dwars, want als ik bijna klaar ben met de voorbereidingen komt de gele brander tevoorschijn. Nee, ik ga niet alles snel overhevelen naar de andere kant van ons appartement.
Na het eten duurt het nog geruime tijd voor we op weg gaan. Er wordt door Tineke eerst nog uitgebreid een handwasje gedaan en pas daarna pakken we onze spullen en rijden weg. Voor een auto-, wandel- en misschien ook nog zwemtocht. We doen enigszins de woensdag over. Natuurlijk rijden we niet door de boomgaarden. Maar ons doel is onder andere wel het bezoeken van twee dorpen waar we al doorheen zijn gelopen.
We rijden naar het zuiden in de richting van Stoúpa en slaan af naar Prasteío.Het is de bedoeling dat we daar straks terugkeren. Maar eerst naar Exochóri. Volgens onze aanwijzingen wordt na dit plaatsje de weg onverhard. Het eerste deel is goed te doen met de auto, daarna wordt het minder. Vanaf dat punt willen we naar een klooster wandelen.
We laten Lákos netjes links liggen. Er staan nog meer plaatsnamen op de kaart, zoals Káto Chóra en Níkovo. Bordjes staan er echter niet, zodat ik geen idee heb waar we nu echt zitten. Samen met Kolibetséika en Prípitsa hoort het allemaal bij Exochóri, dus zo gek is dat niet. Op een zeker moment moeten we echter toch ook Exohóri zelf voorbij zijn gekomen. Die conclusie trek ik naar aanleiding van het aantal afgelegde kilometers. Maar dit is Griekenland en daar is niets zeker. De weg blijft verhard. En is schitterend. De omgeving ook. De aangegeven woontoren vinden we. Of is het toch een ander. Er zijn er zoveel hier. Bij een uitkijkpunt waar een brandweerman de wacht houdt, stoppen wij. Vragen of er iets verderop een klooster ligt. Misschien daar bovenop, bij die weg waar een betonmolenauto achterwaarts omhoog kruipt. ‘Nee, daar is geen klooster.’
Oef, wat nu? Ach eigenlijk is het ook niet zo erg, want ik was niet zo slim vanmorgen en heb mijn sandalen nog aan en heb de wandelschoenen bij Várdia op het balkon laten staan. Omdat er toch geen klooster is rijden we maar terug. Niets is Tineke teveel.
We genieten van de brem langs de kant van de weg. Ook staan er talloze wilde bloemen. We komen door Saïdóna, daar zou de groepswandeling van Tineke door de Viróskloof beginnen. Tussen dit dorp en Pírgos hebben we twee ervaringen, die mij meteen aan Samos en Parga doen terugdenken. Onze vorige twee vakantiebestemmingen. Allereerst steekt er een landschildpad de weg over, is de weg eigenlijk al over. Nee, op de foto staat hij niet. En? Een slang. Ditmaal doe ik geen enkele moeite om uit te stappen met mijn camera in de hand. Ik weet dat mij zoiets niet in dank wordt afgenomen. Bewijzen heb ik dus niet voor deze twee ontmoeten. De lezer moet mij daarom maar op mijn blauwe ogen geloven.
We rijden verder naar beneden en bereiken al snel de hoofdweg en rijden terug naar Várdia. Daar is ons appartement al volledig opgeruimd door Tatyana. Ik pak mijn schoenen en we gaan meteen weer op pad.
Nu naar Petrovoúni. We stoppen en nemen genoeg tijd om dit plaatsje beter te bekijken. Het is een armzalige bedoening.Dat hier nog mensen wonen is een klein wonder. Er is hier niets, geen café, geen taveerne. Ja, een kerk. Een Byzantijnse kerk de Panagia Zoodigos Pigi. Een oude kerk met een oude klokkentoren. En het klooster Koimesis Theotokou staat niet ver van de weg af. Van de onbewoonde huizen is er een versierd met de dubbele adelaar, een leeuw, een halve zon en nog wat hiëroglyfen.De achterzijde van het gebouw is overigens nog wel bewoond.
Na Petrovoúni komen we in Prasteío, volgen de weg naar een kerk. Er staat wel een aanwijzing, maar de kerk zelf staat niet in de nabijheid van de bebouwing. Prasteío is ooit een van de belangrijkste dorpen in het noordwesten van Máni geweest. In 1618 wonen hier honderd gezinnen. Dus stel je er ook niet al te veel van voor.Tijdens de zeventiende eeuw lijdt het dorp onder de Turkse invallen. De Mánioten hebben tijdens de Turks-Venetiaanse oorlog openlijk de zijde van de Venetianen gekozen. Omdat Prasteío een van de belangrtijkste uitvalsbasis is wordt het dorp door de Turken gestraft en in 1670 platgebrand.
In 1743 zetelt er een bisschop in dit dorp. Wij besluiten bij de centrale kerk ons brood op te eten. Maar o wee, waar heb ik de tomaten gelaten. Nergens te vinden.Aan de doorgaande weg heb ik een mini-market gezien, dus daar koop ik maar een paar rode veldvruchten. Van de jongedame in de winkel begrijp ik dat het kafeinion aan de overzijde van de straat dicht is vanwege gezondheidsproblemen van de eigenaar. En algemeen wordt aangenomen dat de zaak ook dichtblijft. Verderop in het dorp is er nog een en daar is ook een winkeltje aan verbonden. Leuk voor de weet, maar daar doe ik verder niets mee.
Tijd om weg te vliegen en eens een strand op te zoeken. Leuke baaien heb ik nog niet kunnen ontdekken. Ja, er is wel iets waar je kunt zwemmen. Tussen Kalamítsibeach en Stoúpa. Op dat punt start ook een van de vele wandelroutes. Daar kun je de auto bovenaan de weg zetten en naar beneden lopen. Misschien iets voor later. Kardamíli heeft haar eigen strand. Stoúpa uiteraard en zo’n twee kilometer voorbij Agios Nikolaos is een strand, Pantazi, nog voor Agios Dimitrios.
Voor dit strand moeten we eerst door het vissersdorpje. De kust net voorbij Agios Nikolaos stelt niet veel voor, smerig en het heeft veel weg van een zoutpan. Hier gaat niemand het water in. Voor de rust van Agios Nikolaos ook maar goed, want anders had het hier vol gestaan met grote appartementencomplexen en was er van het lieflijke vissersdorp weinig meer over geweest. En of de bevolking daar nu echt blij mee zou zijn geweest? Ik denk het niet. Een deel zal zijn geld in het toerisme verdienen, maar voor het merendeel van de bevolking zal het sappelen blijven.
Aan het eind van het Pantazistrand vertrekken net twee mensen, van een plekje tegen de rotsen aan. Ideaal voor ons. Veel privacy. Het water is fris. Niet superkoud. Je kunt er prima zwemmen. We nemen tweemaal een bad. Tusssendoor even zonnen en de onontbeerlijke strandfoto’s nemen.
Op de terugweg pin ik in Stoúpa. Met mijn pas lukt dat wel, met die van Tineke niet. Bij een grote supermarkt aan de hoofdweg slaan we water, fris en andere zaken, zoals enkele buitenlandse biertjes. Zelfs Buckler wordt hier nog verkocht. De naam is in Nederland besmet, maar nog niet helemaal weg. Bij Várdia wordt de weg geblokkeerd door een grote bus, die voorzichtig achteruit steekt. De chauffeur geeft ons de ruimte. Nou ja, Tineke kan haar Kamikaze naast de bus zetten, maar ze kan hem er niet voorbij steken. De kans van kantelen wordt wel heel groot. De busdrijver zet zijn gevaarte daarom iets naar voren en dan kan Tineke optrekken naar ons optrekje. Uit de bus komt een lading Amerikanen. Verblijven hier twee dagen en gaan daarna weer door.
In de auto is het mobieltje van Tineke afgegaan. Een sms-je van Eddy. Ik heb haar gsm uit haar broek gepakt en geantwoord. En weet nu niet meer waar ik het heb gelaten. Niet slim. Het wordt steeds erger, gekker met me. Zo veel tijd zit er niet tussen het beantwoorden en het uitstappen. In de auto vind ik het apparaat niet. Vliegen kan-ie niet, hij moet dus ergens zijn. Bellen met mijn eigen mobiel. Hij blijkt in een tas te zitten. Daar komt het geluid vandaan. Maar welke tas? Nog eens bellen. Ik hoor het verschil niet. Tineke wel. Mijn tas. En ja, tussen de wegenkaart en nog wat papieren die ik uit het zijvakje, van mijn deur, heb gehaald. Opluchting. Niet weg.
Tineke heeft geen zin om van haar berg af te komen. ‘Ga jij maar alleen, ik ben moe.’Ik besluit om even bij het internetcafé binnen te wippen. Ze hebben daar wel Wifi, maar geen computers waarmee ik kan mailen. Iets verderop in het dorp bij een hotel moet dat wel kunnen, voor de gasten. Dat ben ik niet. Toch krijg ik een kwartiertje de tijd voor de somma van nul euro. Dat is gastvrijheid. Ik neem de tikfouten op de koop toe en mail onze volgers hoe het ons vergaat. Kort, de rest komt later wel.
In de supermarkt aan het begin van het dorp koop ik wat worstjes, soep en cup-a-soup. De eigenaresse is ook de eigenaresse van Várdia. Dat hebben ze laten bouwen voor de kinderen. Voor Fotini die het beheert. Fotini heeft zelf twee kinderen ‘Very activ, spoiled.’ Dat verwend neemt mevrouw Dimitréas meteen terug. Maar die jongens mogen best met hardere hand worden aangepakt. De oudste kwam pas voor lucifers in de winkel. Waren voor een vriendje die al eens betrapt is bij het vuurtje stoken. Of wij nu nog rustig slapen? Ze zitten wel in ons gebouw? Die jongetjes, beneden ons.
Ik laat me niet gek maken en loop met de boodschappen terug de trap op. De worstjes vormen met wat overgebleven brood de avondmaaltijd.De tijd vliegt, toch lig ik voor elven al weer plat.

Geen opmerkingen: