27 oktober 2019

Gianny mist met Opa IJsbeer de trein


Vrijdag 25 oktober 2019

 Nee, echt wakker ben ik nog niet. Waardoor? Nou ik heb niet in mijn eigen bed geslapen, net zoals gisternacht. Ik logeer namelijk met mijn zusje twee nachten bij Opa IJsbeer en Oma Tineke en daar kwamen gisteren nog eens mijn twee neefjes bij. Die jongste vindt het nodig om zijn broer al vroeg wakker te maken. En hoe zachtjes hij dat ook probeert, ik word er wel wakker van. Als we dan beneden zijn, moet ik ook nog eens mijn eigen ontbijt maken. Opa IJsbeer doet dat niet meer voor mij. Alleen voor Daeley wil hij nog een toverbroodje maken. De rest moet het maar zelf doen.

Omdat opa graag met de trein reist moet ik mee om op hem te passen. Want anders komt er niets van terecht en ik durf niet te voorspellen waar hij dan helemaal terecht komt. Opa IJsbeer zoekt graag het avontuur op, zeg maar de grenzen, en de uiteinden van ons spoor. Vandaag gaat de reis naar Zandvoort en die reis moet ik dan ook nog eens voor hem uitstippelen. Het lijkt wel kinderarbeid.

In Amsterdam halen we nog net de trein naar Zandvoort, hoewel de conducteur al in de deuropening staat om te vertrekken. ‘Waarom stappen jullie niet iets eerder in en lopen jullie helemaal hier heen’, vraagt de conducteur. ‘Nou omdat die deuren allemaal al dicht zijn en die van u nog open is’, bekent Opa IJsbeer. De conducteur kan daar wel om lachen.

Zandvoort is een van de kopstations van het spoor en dat wil dus zeggen dat de trein er niet verder kan en altijd over hetzelfde spoor terug moet. Het is dus het uiteinde van het spoor. Hier ‘aan Zee’ gaan we een stukje wandelen en uiteraard fotografeert Opa IJsbeer weer van alles en nog wat. En dan jaagt-ie mij ook nog op om te onderzoeken wat het allemaal is. ‘Nou opa, dit noemen ze nu een zandkasteel. Alleen is het niet van zand gemaakt, maar van zandkleurig graniet. Dat hebben ze hier gemaakt toen het Stationsplein is opgeknapt in de hoop dat kinderen er gaan spelen in plaats van zich te vervelen. En ze hebben het ook gemaakt voor nieuwsgierige opa’s.’

De zee ligt vlakbij en de wind beukt op de kust. Er zijn genoeg mensen die daar van houden en een wandeling over het strand maken. Zelf blijf ik liever op de boulevard, want aders moet ik die oude man nog uit de branding sleuren omdat hij soms echt denkt dat hij een echte ijsbeer is.

We lopen naar het zuiden. Steeds verder weg van het circuit waar Zandvoort ontzettend veel geld mee hoopt te verdienen. Omdat de wind uit het zuidwesten komt gaat dat lopen niet al te gemakkelijk. De meeste mensen lopen in omgekeerde richting en kijken ons vreemd aan. Nou laat ons maar begaan. Wij rusten gewoon onderweg, samen met die andere beroemde oude Verkade-man, even uit op een bankje.

Omdat het weer niet geschikt is om te zonnebaden stel ik voor om naar het centrum te gaan. Dat gaat allemaal gelukkig zonder dwang. Opa vindt vrijheid heel belangrijk en zegt dat de privacy wetgeving zijn doel voorbij schiet en veel vrijheden inperkt. In Zandvoort vinden de mensen vrijheid ook belangrijk en dit jaar is hier het Europees kampioenschap Zandsculpturen gehouden. Tot begin november is een aantal van die sculpturen nog te vinden, onder andere vlakbij het museum van Zandvoort.

Omdat deze plaats niet alleen om strand draait en om snelheid laat ik opa ook nog een ander stukje van dit plaatsje zien. Nee, het draait niet om commercie of toerisme, ook niet om de beelden of het casino waar je je geld kunt verliezen. Het gaat mij om het wonen. Tegenwoordig bouwen ze overal van die hoge lelijke gebouwen, ook hier aan de kust. In het centrum zijn echter ook enkele smalle straatjes waar kinderen nog op straat kunnen spelen en mensen een zitje op straat plaatsen om te kunnen genieten van ieder zonnestraaltje.

Terug bij het station moeten we een half uur wachten want er is een trein uitgevallen? Waarom? Ik denk dat er te veel vertraging is geweest. Het voordeel hiervan is dat ik nu een zakje Smarties Gozer kan kopen.

In Haarlem stappen we over op de nieuwste sprinter, die staat al op het perron naast ons te wachten. In die trein hebben ze veel nieuwe snufjes ingebouwd, zijn er weer toiletten en zie ik zelfs ook een brandblusser onder een bank.

Niet alles is echter naar wens. Zo ontbreekt de informatievoorziening in de trein op het digitale bord, maar ook de omroepinstallatie is niet op orde. Alles is computergestuurd en daar zit het probleem, vertelt een conducteur. ‘Er zijn kinderziektes.’ Volgens een andere NS-man zijn er wel enkele kleine problemen, maar is het niet zo erg als de conducteur zegt.

Wij rijden via de bollenstreek door naar het Centraal Station van Den Haag. Hier eten we een hapje. Verdorie niet bij de Mc maar bij de Burger King. Het smaakt wel hoor, maar die frietjes zijn heel anders en dat is wel even wennen. Je kunt ze in ieder geval niet zo makkelijk tussen de gaatjes tussen de tanden door duwen.

Na het eten gaan we terug. Alleen die trein, de sneltrein, staat al klaar en toch missen we hem. Waarom? Omdat ik onvoldoende saldo op mijn kaart heb staan. De schuld van mijn mama. Die vindt dat Opa IJsbeer er niet zo veel geld op mag zetten. Dit is dus het gevolg. Opa zit al bijna in de trein. Gelukkig kan ik hem nog net terugroepen. Dat is dus al de tweede keer vandaag dat we een trein missen, want die trein halen we echt niet meer.

Het laatste stuk van deze vermoeiende, korte reis gaat gelukkig goed. Ik kan nog even mijn ogen dicht doen, want vanavond moet ik met mijn opa ook nog naar het voetbal. Pffff dit is me het dagje wel weer.



Opa IJsbeer


24 oktober 2019

Hoe Daeley rondscheurt in het museum

Donderdag 24 oktober 2019

 Ze zeggen wel eens dat ik de ondeugendste ben van het stel. Maar zeg nu zelf; terwijl de andere drie kleinkinderen van Opa IJsbeer de slaapkamer aan het verbouwen zijn zit ik rustig op de bank filmpjes te kijken. En ook nog eens met een hoofdtelefoon op mijn hoofd zodat mijn opa en oma er geen last van hebben. Wat ik wel ben? Nou de jongste en dat heeft soms voordelen en soms ook wel eens een nadeel.

Vandaag zijn Gianny, Yari en Fayèn naar het zwembad toe waar ze leren omslaan met een bootje. En ik mag niet mee omdat mijn papa en mama mij nog niet op zwemles hebben gedaan, terwijl ik deze maand toch al vier jaar ben geworden. Niet naar het zwembad gaan, betekent ook niet nat worden. En een ander voordeel is: ik ben alleen met Opa IJsbeer op pad gegaan. Naar een museum.

Een museum? Ja echt waar, in Almere Stad: de PIT. Dat noemen ze het veiligheidsmuseum en dat is in het centrum gevestigd vlakbij de ijsbaan op het Schipperplein. In de zomer zit daar altijd water in en vandaag zijn mensen de baan aan het schoonmaken zodat er in de winter weer geschaatst kan worden.

De ingang van het museum zit zelfs naast de ijsbaan. Het museum is zowel voor kinderen als voor grote mensen. Maar hoofdzakelijk toch wel voor kinderen. Ik mag mij verkleden als politieagent. Er lopen al meer kleine agentjes rond, zodat ik alleen nog maar een jas aan kan waarin ik bijna verdrink. En zoals jullie inmiddels weten kan ik nog niet zwemmen, dus heb ik die jas maar weer uitgedaan.

Zonder jas op een echte politiemotor vind ik ook veel stoerder. Weet je wat het leukste daarvan is? Nou lekker plat op de motor liggen en door de straten scheuren. Achter auto’s aan of achter een brandweerauto want die zijn hier ook. Vooral veel oude brandweerauto’s. Zelfs een waar de brandweermensen nog met de hand water moeten pompen.

In een brandweerauto zitten is bijna net zo tof als in een politieauto. Wat ik wil worden later? Ik weet het echt niet meer. Die motor vind ik echt cool, maar die brandweerauto… En dan met anderen achterin op weg naar een brand. Of een ongeluk, want de brandweer is er niet alleen om brandjes te blussen, maar wordt ook ingezet als er een ongeluk is. Dan komen ze mensen helpen die niet uit hun auto komen.

En dan komt ook de ambulance eraan om te helpen. Opa IJsbeer en mijn oma Marja hebben ook wel eens in een ambulance gelegen. Dat lijkt mij niet leuk om die naar een ziekenhuis te brengen. Dat moeten anderen maar doen, dus nee laat mij maar geen chauffeur op een ambulance worden.

Gelukkig hoef ik nog niet te kiezen wat ik later wil worden. Wat ik niet wil worden weet ik al wel. Ik word geen boef, want die sluiten ze op achter de tralies en dan kom je in een kleine grijze cel. En daarin is wel een toilet maar die mag je niet eens zelf doortrekken. Dat moet dan een boevenbewaarder doen.

Gossie nu krijg ik ineens een helder idee. Ik kan altijd nog racewagenbestuurder worden, zoals Max Verstappen. Hoe ik daar bij kom? Nou ze hebben ook skelters in het museum en daar heb ik toch hard mee gescheurd? Poeh, niemand kon mij bijhouden. Hoe ik dat voor elkaar kreeg? Door heel hard te fietsen. Wat zeg je nou? Moet ik dan geen tweede Max Verstappen worden maar een wielrenner. Nou dat vind ik ook goed, als het maar hard gaat.



Opa IJsbeer



PS
Wat zijn ze toch lief.
Gianny doet zijn huiswerk ook in de vakantie.
Yari is zo geconcentreerd bezig.
Fayèn helpt oma met bollenpoten in de tuin.





22 oktober 2019

Het gekaapte bos


Wat mis jij het meest uit je kindertijd. Mag van alles zijn. Een stuk speelgoed, je schoolvriendjes, buiten spelen op straat, je opa of oma, schone lucht, vakantie in de bossen, je teddybeer, ...


Dit is de oktober 2019-opdracht van Schrijvelarij. Ik laat mijn fantasie de loop en denk aan het gangenstelsel in het bos achter het koetshuis waarin mijn grootouders jaren woonden. Het bos bestaat nog, hoewel er een stukje is gekapt. Het gangenstelsel is verdwenen, evenals het koetshuis en het landhuis waarbij het koetshuis hoorde. Bijgaande foto’s zijn van internet gehaald.



Het gekaapte bos


Woensdag 22 oktober 2019

Het rommelt in de verte. Bij de Grebbeberg wordt zwaar gevochten en dat is hier te horen. Mijn oudste broer is in marsorder op weg naar het front, dat al geen front meer is als hij er arriveert. Zelf ben ik nog te jong om te vechten, vinden de generaals. Terwijl ik daar veel geschikter voor ben dan Karel. Die is een beetje bang en ziekelijk. Waarom hij dan toch moet? Omdat het oorlog is en hij de leeftijd ervoor heeft om het vaderland te dienen. Nog steeds hoor ik gebulder, maar nu heeft het een andere toon gekregen. Ditmaal zijn het motoren van overvliegende bommenwerpers. En dan is alles ineens stil. Heel stil. Zelfs de vogels laten zich niet horen.



De volgende dag gaat vader Jawuk naar het dorp. Kijken of er nieuws is. Dat wordt meestal aangespijkerd op het plein. Tien minuten later is hij al terug. ‘Verdomme de Moffen hebben gewonnen’, zegt hij. ‘Ze hebben Rotterdam plat gebombardeerd en de koningin is ‘m gesmeerd.’

‘En onze Karel’, vraagt moeder Wil.

‘Nou daar is niks over bekend. Sommigen zeggen dat de soldaten allemaal naar huis zijn gestuurd. En anderen vertellen dat ze zijn gevangen genomen. Maar ik denk dat niemand het echt weet. Het is in het hele land een chaos. We motten maar even afwachten en hopen dat Karel binnenkort weer thuis is. En daarna? Ik heb geen idee!’



Twee dagen later. Karel is nog steeds niet thuis en we hebben ook nog geen enkel teken van leven van hem. Vanochtend rijden er enkele Duitse tanks over de Straatweg naar het dorp en er achteraan komt een aantal trucks. Bij de Bergweg, aan het begin van het dorp, slaan ze rechtsaf. En op dat punt kom ik mijn kameraad Neussie tegen. Die woont aan het andere eind van het dorp. Hij heet eigenlijk Wous, maar heeft een neus voor nieuws en als er wat te gebeuren staat, weet hij het vaak al voor er daadwerkelijk iets aan de hand is.

We zien de auto’s in de bosrand verdwijnen en slenteren ze achterna. De tanks zijn een pad in geslagen en staan daar stil. Uit de achterste truck springen twee soldaten met hun geweer in de hand en gaan langs de weg staan. ‘Zigarette’, vraagt de grootste van de twee.

‘Steek maar in je reet’, zegt Neussie. ‘Van jullie jat ik alleen maar en neem niks aan.’ En daarna klopt hij op zijn borst en schudt zijn hoofd. ‘Ik rauch niet.’

Neussie begint luid te lachen en stoot mij aan. ‘Kom mee Krelis, we gaan terug. Wij kennen het bos hier veel beter dan die lui en vanavond als het donker is, dan gaan we wel terug naar de bosrand en kijken we eens rustig rond, terwijl zij uitrusten of liggen te slapen.’



Neussie mag zoals zo vaak bij ons blijven eten en na het eten gaan we nog even met zijn tweetjes het bos in. We gaan achteruit door het poortje. Het eerste stukje hoeven we niet bang te zijn dat de Duitsers ons horen. Maar nadat we de Fleschlaan zijn overgestoken zijn we voorzichtig. Voetje voor voetje bewegen we ons door het bos.

Op tien meter naast ons kraakt ineens iets. We schrikken ons een hoedje. Staan doodstil, net als het hert dat zijn kop naar ons draait en knikt. Net alsof het wil zeggen: ga je gang maar, het is veilig. Nog vijftien meter en dan zien we een aantal tenten staan. Gecamoufleerd met takken. Maar ja, wij zijn jongens van het bos en zien het verschil wel. Neussie laat zich op handen en voeten zakken en sluipt zo naar de tenten. Voor een tent ziet hij twee tassen en twee geweren staan.

Zo, die zijn voor Neussie, denkt hij en hij grist ze snel weg. Langzaam draait hij zich om en komt naar mij terug. Als we bij de ‘laan’ zijn zetten we het op een lopen. ‘Die hebben we mooi te grazen Krelis’, zegt hij.

‘Nou dat je dat dorst man. Ik scheet duizend kleuren bagger. Maar ja nou wil ik ook weten wat erin die tassen zit. Kom we gaan naar het vossenhol. Gelukkig dat we dat anderhalf jaar terug verder hebben uitgegraven. Ik heb er vorige week nog wat kaarsen achtergelaten, zodat we licht kunnen maken. Daar vindt niemand ons.’

In het hol kijken we in de tassen en daar zitten niet alleen sigaretten in, maar ook kogels. ‘Kijk dat bedoel ik nou. Gewoon gejat. Nou Krelis geef mij maar een peuk, die heb ik wel verdiend. En mochten de Moffen komen, dan kunnen wij ons verdedigen. Maar thuis mondje dicht hè.’



De volgende dag is het onrustig in het dorp. De Duitse luitenant is bij de burgemeester op bezoek en eist de geweren en de tassen terug anders volgen er maatregelen. De burgemeester weet van niets en Wous en ik houden ons van de domme. De Duitsers besluiten huis voor huis te doorzoeken, maar vinden niets.


Aan het eind van de week komt Karel thuis. Hij heeft een jassie uitgedaan, maar vindt zich toch wel stoer want hij heeft nog vijf schoten kunnen lossen voor de overgave een feit is.

En wij? Wij hebben nog menig stunt uitgehaald, de Duitsers gefopt en bestolen. Ook hebben we een tijdje ondergedoken gezeten in het hol en zo hebben wij de oorlog overleefd.




Opa IJsbeer

21 oktober 2019

Bekeren

Zaterdag 19 oktober 2019

 Een wedstrijd die je niet mag verliezen.
Een wedstrijd die je in het begin van de tweede helft op slot lijkt te gooien.
Inderdaad lijkt.
Een tegentreffer uit een vrije trap, oké dat kan gebeuren.
Oeps geklungel en het is gelijk.
Nog maar een vrije trap tegen. Ja wat zal ik zeggen...
Ik kijk naar de coach, hij schudt het hoofd.
2-3.
Afgelopen.

Vergeet het.
Vlak voor tijd alert reageren na een losgelaten bal door de doelvrouw van Diemen.
Het is een bekerwedstrijd dus we gaan verlengen.

Vergeet het maar.
In blessuretijd slaan de dames van FC Almere alsnog toe.
En de trainer?
Die schudt zijn beide handen: pfoooeee.
Wat een geluk.

En ik?
Ik feliciteer Peter Kruithof en met hem zijn dames en begeleiding met de 4-3 zege.

 Opa IJsbeer


3 oktober 2019

De vensterbank


Terug in de tijd. Het verschil met nu kan bijna niet groter zijn. Wij hebben nog geen televisie thuis en ook geen telefoon, laat staan een smartphone. Zestig jaar geleden. Ik speel buiten met de buurkinderen. Ook als het donker is, de regen valt. Spelen, altijd maar spelen. Het maakt niet uit wat; tikkertje, hinkelen, diefje met verlos, verstoppertje, belletje trekken of een balletje trappen op straat.

De frisse wind jaagt om onze oren, giert rond de huizen, rukt bladeren van bomen en voert ze mee door de lucht. Ze belanden op de bolle klinkerstraat en leggen daar een klein deklaagje. Wij weten het en de buren weten het ook. Als er straks een fietser door de bocht jakkert en op de rem trapt voor de stuiterende voetbal gaat hij onderuit, dan is er geen houden meer aan. De vraag is alleen: belandt hij bij ons of bij onze buren in de heg. Het maakt ons niet, wij joelen wel.

En als onze moeders ons naar binnen roepen, het zijn altijd de moeders die dat doen, krijgen we nog iets te drinken voor het slapen gaan. Mijn zusje is al naar bed, mijn grote broer mag nog even wat langer buiten blijven. Hoewel hij aan onze spelletjes niet mee doet, die vindt hij te kinderachtig. Hij gaat immers al bijna naar de technische school.

In het grote bed pak ik nog even een boek. Het mag, want lezen is belangrijk. De boeken van Pinkeltje en van Pietje Bell, ik verslind ze. Van een schoolvriendje leen ik bovendien stripboeken. Over Jason en het Gulden Vlies. Zelf hebben we de boeken van Bulletje en Boonestaak en van Sjors en Sjimmie. Nou kom daar tegenwoordig maar eens mee aan, die boeken kunnen niet meer. Maar ik heb ervan genoten.

Als de lamp uit moet, duik ik helemaal onder de dekens en lees met de zaklamp aan nog even verder. Heel soms ga ik in de vensterbank zitten. De straatlantaarn, die bij de buren voor het huis staat, schijnt in mijn raam. Pas als mijn grote broer naar boven stommelt, leg ik mijn boek weg.



Nu staat hier in huis de televisie aan. Het is weer zo’n voetbalavond Er worden spelletjes gespeeld op de iPad. Ook door mijn kleinkinderen die nu mijn leeftijd hebben. Ja, ze spelen soms ook nog buiten. Maar grijpen niet iedere kans om buiten te zijn aan. Ze kijken liever filmpjes op YouTube of Netflix. Een Atlas is er niet meer in huis. Waar een plaats ligt? Nou dat zoeken we op onze telefoon op opa. En wat wil je nog meer weten?

Ik mijmer over toen. Ga nog een keer met plezier terug in de tijd. Voel mij dat kleine jongetje uit de Kerkstraat. Dat jongetje dat iedereen vriendelijk groet en een altijd een lach op zijn gezicht heeft. Ik zie mezelf zelfs weer in de vensterbank zitten lezen. O wat een tijd.

Nee, niet alles was beter, maar anders. Dat wel. Heel anders.



Opa IJsbeer





Geschreven voor de maandopdracht van Schrijvelarij oktober 2019