14 juni 2016

Waarom prinsesje uit de tram wordt gezet

Maandag 13 juni 2016

Vandaag heb ik Opa IJsbeer helemaal voor mij alleen. Nou ja, niet de hele dag, maar wel een deel ervan. Meestal is mijn neefje Yari er ook, maar Boefje – zoals opa hem noemt - gaat tegenwoordig naar school en omdat zijn vader vrij is, komt hij niet en zijn broertje Daeley, een baby nog, evenmin. Opa IJsbeer noemt Daeley overigens vaak Beertje en mijn broer Gianny is Binkie. Allemaal met een B en ik, ik ben Prinses. Papa brengt mij ‘s morgens naar het huis van opa en Mamoe en samen met hem ga ik vandaag naar Amsterdam. Mijn papa en mama hebben extra kleding meegegeven, want er kan een ongelukje gebeuren. Maar die zijn niet nodig, want ik ben al een grote meid en geef zelf aan als ik een plasje moet doen. En opa is daar wel blij mee.
We gaan met de bus naar het station Almere Buiten en moeten even wachten op de trein. Ik mag niet dicht bij de rails komen. Dat is gevaarlijk en als de snelle treinen – opa zegt Intercity’s (wat een gek woord) – voorbij denderen, begrijp ik ook waarom. Die trekken zo hard aan mij, dat ik anders zo maar onderuit was gegaan. Er komen er twee langs voor onze trein komt.
We stappen in Weesp over in een andere trein. In Amsterdam zie ik nog allerlei andere soorten treinen staan. Treinen die naar het buitenland gaan, sprinters en locomotieven. En die kunnen allemaal heel snel. Alleen de goederentreinen mogen niet hard. Vanaf het Centraal Station nemen we de tram naar Artis, dwars door de stad die alweer heel druk is.
Ik heb mijn eigen pasje met een Californische zeeleeuw erop en ook opa heeft een eigen pasje (met kikker) en we kunnen snel naar binnen. Omdat ik honger heb, koopt opa een croissantje voor mij, voor we naar de eerste dieren gaan kijken. Traditioneel zijn dat de watoessirunderen en de dromedarissen, want die staan op het eerste veld als je de Amsterdamse dierentuin binnenkomt.
Zelf heb ik een verlanglijstje gemaakt van dieren die ik vandaag wil zien en we gaan als eerste naar de Apenrots met de Japanse makaken. De Japanse makaak is winterhard en kun je goed herkennen aan hun rode gezicht. Vandaag zijn ze heel erg vriendelijk en vlooien elkaar. Opa noemt dat flikflooien en vertelt dat mensen dat soms ook wel doen.
Als de apen het niet met elkaar eens zijn, dan draaien ze hun rug naar een ander toe. Het zijn net mensen. En als ze boos worden, komen de haren overeind. Dat is nu niet het geval. Ze zitten heel braaf, een beetje lui zelfs, op de rots bij elkaar en op een rijtje op een tak.
Het weer is vanmorgen niet echt goed en voor het gaat regenen, gaan we het Apenhuis in. Dat zit aan het Vogelhuis vast. In het Apenhuis zie ik de witgezichtsaki, die noemen ze ook wel de vliegende aap, omdat die bijna door de bomen vliegt, en de noordelijke toepaja. Dat lijkt wel een soort muisje. Die is snel joh. Ze rennen soms zomaar achter mij langs. Zo snel dat Opa IJsbeer ze niet op de foto kan krijgen. Aan het plafond hangt nog een Rodrigues vleerhond.
Omdat opa een kaart heeft gepakt met alle soorten daarop, kan ik ze allemaal herkennen. Ook de Keniaanse kroonparelhoen met zijn gekke blauwe kraagje en rode wangen. Die scharrelt vlak voor ons langs op zoek naar fruit en zaden. Opa tilt mij op, zodat ik ook naar een televisie kan kijken. Er is een camera gericht op het nest van de gewone jaarvogel en daar zit een jong vogeltje in. Buiten zit ook een jaarvogel, in een kooi en die vliegt heel wild heen en weer.
Ik vind dat wel leuk maar vind het tijd worden voor een crunchy. Daar heb ik gewoon trek in en dat vertel ik mijn opa ook. Maar die heeft helemaal niets meegenomen. Ja, drinken, maar dat wil ik niet. Ik heb zin in wat lekkers.
Tussen twee buien door wandelen we snel naar het reptielenhuis waar de alligator zoals bijna altijd ligt te slapen. Althans hij houdt zich slapend, maar pas op. Ga niet het water in, want dan pakt-ie je met zijn sterke kraken en scherpe tanden. Maar eerst hebben we bij het binnenkomen al de groene boompython gezien. Iets verderop ligt een dikke netpython, die is net zo dik als mijn been.
Buiten valt de regen bijna loodrecht naar beneden en daarom blijven we lang binnen. Ik zie hagedissen, zoals de Chinese krokodilstaarthagedis, leguanen en verschillende varanen. Sommige zijn heel groot. Een enkeling ligt in het water. Een ander, de chuckwalla, kijkt mij aan alsof ik een lekker hapje ben. Als hij bang is verstopt hij zich in een spleet en blaast hij zijn longen zo op dat hij vastgeplakt zit aan de rotsen.
Gelukkig is het droog geworden en kunnen we weer naar buiten en kunnen naar de grote dieren kijken. Papaleeuw heeft zich afgezonderd van de leeuwinnen. Ze liggen allemaal in hun eigen hoek. Een van de olifanten doet een dansje met mij. De slurf slingert heen en weer en zijn voeten dansen, zoals een Griek danst. Opa IJsbeer wil ook meedansen, maar dat vind ik een beetje te gek worden; een dansende ijsbeer.
Ik meet nog even hoe lang ik ben, maar nog niet lang genoeg zegt opa om al in het Guinessbook of records te komen. Nou dan maar niet. Dan ga ik wel op de foto met twee cheeta’s. Die staan voor het restaurant met dezelfde naam en daar krijg ik minifrietjes en een kroket. Nou zo mini zijn die patatjes niet hoor. En het zijn er ook best veel.
Van opa mag ik niet in de speeltuin. Vanwege de regen is alles nat en vies geworden. Ik vind dat wel flauw van hem. Mijn mama en papa hebben toch schone kleuren meegegeven. Dan had ik best nat en vies mogen worden. Nou en vies ben ik toch wel, want mijn mouwen zijn heel smerig. We genieten nog van de Californische zeeleeuwen en de pinguïns die in het bassin zwemmen. Ik mag daar altijd vrij rondlopen en rennen. Ik druk mijn neus helemaal tegen het glas.
Bij de vlinders blijven we niet zo gek lang, omdat ik het wel heel er warm vind. Dat vinden de vlinders wel lekker. Die fladderen alle kanten op en het zijn er ook wel heel veel. Een Artis-meneer zegt dat ik de vlinders niet mag aanraken, omdat ze anders dood gaan. Nou dat wil ik niet hoor. De gorilla is er niet en we wandelen langs de wolven. Vorige maand zijn er babywolfjes geboren en ik zie tussen de struiken door dat er een jong wolfje staat te drinken.
Tijd om naar de vissen te gaan, want die wil ik ook nog zien. Natuurlijk, de haaien en de roggen. Die samen in het water zwemmen. En de zwaluwstaartvis. Ja, waarom die zo heet? Een zwaluw is een vogel die soms over het water scheert, maar dat doet deze vis echt niet. Ze noemen het ook wel de monniksvis en ook daar snap ik iets meer van. Die leven meestal in groepen samen en dat doen deze vissen, met hun dunne lippen, ook.
Het nieuwe luipaardonderkomen is nog niet klaar en als laatste bezoeken we de kinderboerderij. Daar scharrelen heel grote kippen rond, liggen kalfjes in het stro. Sommige hokken zijn dicht, maar niet allemaal en ik mag van opa een paar dieren aaien. Wel oppassen, dat ze niet aan mij gaan knabbelen.
Nadat ik netjes mijn handen heb gewassen mag ik van Opa IJsbeer nog een knuffeldier kopen. Omdat er geen kleine wolfjes zijn, kies ik voor een pinguïn. Zal Mamoe wel heel goed van mij vinden, want die vindt dat zulke grappige dieren. Ze zwemmen heel snel en lopen heel schommelend. Als wij in Artis zijn met haar, moeten we daar altijd even langs. Vandaag zijn we niet bij de hokken geweest, maar ik heb er wel vier zien zwemmen.
Met de tram rijden we terug. Het duurt een hele tijd voor er een tram komt. Twee trams slaan er af en als die van ons komt, dan moet de trambestuurder eerst de rails met een staaf omzetten voor hij rechtdoor naar de halte kan rijden. In de tram is het erg druk. Opa weet nog een plekje voor ons te vinden en ik ga bij hem op schoot zitten, zodat we beiden niet door de tram heen geslingerd worden tijdens het rijden. En dan ineens stoppen we op een gekke plaats. We kunnen niet verder zegt de trambestuurder. Er is een wisselstoring en er staan nog zeven trams voor ons. Daarom moeten we uitstappen en helemaal teruglopen naar het treinstation.
Op verschillende plaatsen staan de trams stil en de bestuurders staan buiten met elkaar te praten, of zitten in de deuropening te wachten tot zij verder mogen rijden. Ik mag op de nek van Opa IJsbeer zitten en zo wandelen we naar het station. Dat vind ik toch wel lekker hoor, want ik kan dan wel een grote meid zijn, maar wel een met kleine beentjes en die worden toch snel moe.
Op het station moeten we bijna een half uur wachten op de sneltrein naar Almere en daarom koopt opa nog een ijsje voor me. Ik kies er een uit met aardbeiensmaak. Hij smelt wel snel en een deel van mijn ijsje valt helaas op de grond.
Met de trein en de bus gaan we naar Almere Buiten. Net nadat we zijn uitgestapt laat opa op de brug mij nog even de jonge meerkoeten zien die uit een ei zijn gekomen. Meerkoeten zijn watervogels, rallen of koeten en hebben zo’n aparte witte plek op de kop. De jonge koeten hebben een lichte borst en moeten altijd oppassen want reigers en snoeken vinden hen een lekker hapje. Zielig hoor voor de mama en papa meerkoet. Moet er niet aan denken dat ik word opgegeten.

Mamoe geeft mij nog iets te drinken en ik nestel mij tegen haar aan, samen met mijn pinguïn, want ik ben toch wel moe geworden van deze bijzondere dag.