6 augustus 2006

Belastingen

Verder leren of gaan werken. Na het behalen van mijn mulo-diploma is die keus voor mij niet moeilijk. Ik heb het voorlopig wel gehad in de schoolbankjes. Laat mij nu maar wat centjes verdienen en dan kan ik in de avonduren altijd nog wat lessen gaan volgen. Met die gedachte ga ik op zoek naar mijn eerste echte baan.
Mijn eerste sollicitatiegesprek is meteen raak. Ach, het is 1969. De wereld gunt elkaar nog steeds iets. Aandeelhouders zijn al wel belangrijk, maar nog niet het belangrijkste in de wereld. Geld regelt veel, maar regeert nog niet alles. En de banen liggen nog voor het oprapen.
Die baan ligt voor mij klaar op het Noordse Bosje 45 in Hilversum, daar was in die tijd de belastingdienst gevestigd. Of zoals het toen nog zo mooi heette: inspectie der directe belastingen Hilversum I. Dat Romeinse cijfer gaf aan dat de Hilversumse zaken werden afgehandeld.
Er is elders in Hilversum ook nog een tweede Hilversumse inspectie, waar een aantal andere Gooise dorpen, zoals Laren, Blaricum en Huizen, onder vallen.

Iedere dag stap ik trouw op mijn stalen ros om vanuit Huizen naar Hilversum te fietsen. Over de Huizerhoogt of over de hei, langs de Tafelberg. In weer en wind. Alleen als het in de winter glad is en de bus de Huizerhoogt niet meer over kan, laat ik de fiets in de schuur staan en wacht tot het weer veilig is om te reizen en het openbaar vervoer weer op gang is gekomen.

Ik kom op de afdeling aangiftebiljetten te werken. Met Frits van der Kamp (hij heeft prachtige verhalen over zijn diensttijd in Nieuw-Guinea) als chef. Op die afdeling wordt bijgehouden dat de mensen op tijd hun biljet inleveren, er worden waarschuwingen en aanmaningen gestuurd bij het in gebreken blijven, maar ook worden daar door de werkgever verstrekte loongegevens bij de biljetten gevoegd.
In die beginjaren verricht ik verricht tevens wat hand- en spandiensten op de afdeling ‘leggers’ waar de dossiers worden bewaard. Die afdeling wordt gerund door Jan de Lange (zat toen ik kwam nog bij aangiften) en daar werken onder andere Ab Rutten (in het Gooi bekend als voetbaltrainer) en René Hautmann, die gelijk met mij bij de belastingdienst is begonnen.
Na een paar jaar word ik overgeplaatst naar de afdeling bezwaarschriften. Als mensen het niet eens zijn met een aanslag komen daar hun bezwaarschriften terecht.

Het leren, interne belastingcursus, gaat me redelijk gemakkelijk af. Ik hoef er niet zoveel moeite voor te doen. Maak vrienden en kennissen. Er is een actieve personeelsvereniging en ik schrijf mee in een personeelsblaadje, dat zeer onregelmatig (gestencild) uitkomt.
In de pauze kaarten we of spelen een spelletje schaak. Zelf doe ik met de HORBA (de personnelsvereniging) mee in Apeldoorn aan een schaaktoernooi voor belastingambtenaren, waarbij ik zelfs (moeizaam) ongeslagen weet te blijven. En door mijn halfjes pakken we nog een prijsje ook. Ik draai verder mijn partijtjes mee met volleybaltoernooien – met onder andere Stas Sollman en George Groenewoud – tegen andere teams van belastingambtenaren.

Het leven lacht me toe.

Zeker als ik via via Tineke leer kennen.

12 juli 2006

Nog een keer school

Over vier jaar ULO (Groen van Prinsterer in Huizen) heb ik een jaartje langer gedaan dan er voor gepland staat. Het komt me de eerste paar maanden allemaal aanwaaien. Ik hoef er niets voor te doen en duik ook nauwelijks met mijn neus in de boeken. Ik ben met andere dingen bezig, kan mijn gedachten er niet bij houden. En dus gaat het op school helemaal fout.
De eerste voortekenen daarvan zijn al voor de feestdagen te zien, maar ik kan de schade nog redelijk beperken. Maar daarna is er geen houden meer aan. De cijfers nemen geen duikvlucht. Nee, het is een vrije val; zonder parachute. Het gevolg is dat ik de eerste klas een jaartje moet overdoen.



Daarna ben ik op school een zesje, met wat uitschieters, bijvoorbeeld op gebied van wiskunde. En mijn talen (Engels en Frans) blijven een probleem. Ik beleef er ook weinig plezier aan.
En dan moet ik ook nog eens een middag in de week naar de LTS. Verschrikkelijk vind ik die middagen. Met twee linker handen, staal ombuigen, gaatjes boren, hout zagen, lijmen, vijlen, schaven. Bah, bah, bah.

Alles is beter dan de technische school. Dus verdraag ik juffrouw Krol en de verschikkelijke Heutink. Moeite met juffrouw Kruijmer heb ik niet en voor meester Van As, die veel te aardig was en ontzettend werd gepest en getreiterd, zijn we als klas een kwelling geweest. En natuurlijk is er dan nog Franse Schats, die alles vergeet als hij over voetbal praat en Van der Neut, die zo zijn best doet om mij nog iets van de Engelse taal bij te brengen. En tenslotte de aardige Van Metelen bij wie ik altijd terechtkan als ik het weer eens niet eens ben met de beoordeling van een wiskunde-opgave door de ‘verschrikkelijke’.
De ‘oude’ Teunissen is de directeur van de school en naar hem trek ik na het behalen een lange neus. Hij voorspelt namelijk op school dat ik zal zakken voor het examen.
Ik slaag; met een vijf voor Engels (Van der Neut was wel de eerste die mij feliciteert) en een negen voor algebra.


Het schoolreisje naar Echternach heeft op veel leerlingen grote indruk gemaakt. En ook op mij. Mijn eerste keer naar het buitenland, zonder familie. De vrijheid, de natuur, maar ook omdat mijn lichting daar de Europa Cupfinale bekkijkt tussen Manchester United en Benfica.


Het is ook de tijd van mijn eerste liefde: Anneke. En van mijn eerste liefdesverdriet.

17 april 2006

Altijd mijn grote broer


Mijn broer Gijs, met wie ik jarenlang een bed deelde. In het schemerdonker van de avond, soms met een lichtje aan, las hij mij voor; uit Arendsoog en Pim Pandoer.
Het waren stoere verhalen vol spanning.

Gijs was een lieve jongen, vier jaar ouder was hij.
En hij had zijn streken. De ondeugendheid straalde er bij ons vanaf.
Maar alles bleef redelijk binnen de perken.



Sleetje rijden bij Sijsjesberg en ’s zomers gingen we daar zwemmen.
Hij haalde zijn zwemdiploma.
Zelf dacht ik het zonder zwemles te kunnen en verzoop zowat in het diepe.
De zwemlessen waren daarna niet meer aan mij besteed.
Pas later leerde ik mezelf boven water te houden.
Het ontzag voor water stamt uit die tijd; mijn eerste levensles.

Het bleef niet bij zwemmen. Zijn oude fiets ging naar mij. Samen gingen we op pad. Wielerwedstrijdjes houden.
Ook dat hoorde erbij.
En Gijs liet me vaak winnen.

De zorgzame Gijs. Bijvoorbeeld voor ons zusje Mies.
Hij was er als je hem nodig had.
Een heilige?
Nee, dat niet.

Gijs nam mij mee, op sleeptouw, het bos in bij zee.
Paddenstoelen zoeken, naar vogels luisteren.
Het was een zorgeloos leven van spelen en leren.
Judoën bij Cees Rebel, in een klaslokaal van de oude Rehobothschool.
Hij was mij lang de baas, maar ondanks het leeftijdsverschil was dat niet altijd zo.

De wijze Gijs, die altijd de weg wist in de Kaapse bossen van Doorn als wij gingen logeren bij opa en oma.
Aan zijn hand mocht ik mee naar de weg (de oude weg van Utrecht naar Arnhem), maar eerst wel even je goeie goed aan doen.
Hij leerde mij roken. We waren beiden nog veel te jong.
Ziek was ik van die eerste sigaret.
Hoe Gijs zich voelde weet ik niet meer. Wel dat er heel wat sigaretten en later (sigaren en pijpjes tabak) zouden volgen.

Maar aan alles komt een eind. Gijs kon niet zo goed leren. Gijs had een lui oog. Gijs had vaak last van hoofdpijn. Er was iets goed mis bij hem. De oogarts stuurde hem in 1964 door naar het ziekenhuis voor onderzoek en daar werd een tumor in de hersenen geconstateerd. Een operatie volgde. Ik heb hem niet meer levend gezien. Op 27 juli 1964 kwam er een einde aan zijn nog veel te jonge leven. Zijn hersenen werden onderzocht en ik hoop dat iemand baat heeft gehad bij dit onderzoek.

De klap kwam hard aan. Zeker bij mij.
En ruim veertig jaar later kan, ik daar nog steeds moeilijk mee omgaan.
Het heeft mij gevormd. In het ouderlijk huis viel zijn naam nog maar heel zelden.
Wij moesten door en eigenlijk wist niemand hoe.

Ik mis hem nog steeds.












Dit verandert nooit: Gijs blijft altijd mijn grote broer.

23 maart 2006


Rehobothschool

Dit is de vierde klas van de Rehobothschool in het jaar 1962 in Huizen.
Helaas heb ik niet alle namen meer paraat en hier en daar zal ongetwijfeld een schrijffout tussen zitten. Ik blijf zoeken en speuren en misschien komt er een dag dat de namenlijst compleet is. Als het goed is, is de lijst nu compleet. Dankzij Bep Post (van Scheppingen),

1. Gert van Efferink, 2. Betty Teuwissen, 3. Annet Rebel, 4. JokenZeeman, 5. Johan Bonefaas, 6. Bep van Scheppingen, 7. Piet Veerman, 8. Rudy Piëst, 9. Anton (Toontje) Bout,
10. Tineke Hasselt, 11. Piet Hasselt, 12. Beppy Bos,
13. Netta Backx, 14. Hildegard Schipper, 15. Bert Rebel, 16. Adri Vos, 17. Ab van der Hulst, 18. Lydia de Vlieger, 19. Henk van Maanen
20. Wil Bunschoten, 21. Bert Teeuwisen, 22. Jany Bunschoten , 23. Johan Visser, 24. Kees Vos, 25. Pieter van der Poel, 26. Henk Bos, 27. Gert Spilt, 28. Kees Rebel, 29. Janny Snel, 30. Klaas Kriek, 31. Jakob Kos, 32. Bert Schaap, 33. Arie van der Valk, 34. Gerard Doorn, 35. Johan Veerman, 36. Wim Bunschoten, 37. Henk Rebel, Ansje Hol, 39. Meester Veenendaal.
Van deze klas ben ik een enkeling na mijn schooltijd nog wel eens tegen het lijf gelopen, via het sporten of voor mijn werk. Ik kijk met plezier terug op die periode, waarin we veel hebben gespeeld, veel hebben geleerd. Uiteraard meesters hebben gepest, straf hebben gekregen. Er is gelachten en gehuild. Al met al een bijzondere klas.

11 maart 2006

Naar School







In 1958 op mijn zesde verjaardag - dus meteen trakteren in de klas - wordt het tijd om naar de 'grote school' te gaan. De kleuterschool (Kon. Wilhelminaschool) ben ik ontgroeid. Mijn school staat op zo'n honderd meter van mijn huis, dus al snel mag ik er zonder ouderlijke begeleiding heen.

De Rehobothschool is (dan nog) gevestigd aan de Meentweg, maar via die ingang gaan alleen de hogere klassen naar binnen. De lagere klassen gaan achterom, waar ook een groot schoolplein ligt. Daar kunnen we een balletje trappen. Zoiets is alleen toegestaan in schooltijd of tijdens de pauzes. Maar niet op zaterdag of 's avonds, want dan wordt ons vriendelijk gevraagd daarmee op te houden. En zoniet? Dan wordt Jaap Plat gebeld! Die komt langs, pakt de bal af en de bal mag dan een week later opgehaald worden het politiebureau. Het schoolplein wordt ook gebruikt voor hinkelen of tikkertje. Knikkeren kan aan de zijkant, aan de kant van de Valkenaarstraat, want daar is het terrein niet betegeld. Later is daar wel een hek geplaatst, maar daar klimmen we makkelijk overheen. Maar ook het dak op klimmen is geen probleem, hoewel verboden en weer komt dezelfde Jaap Plat langs. Een boeman? Neen, dat niet een strenge maar rechtvaardige diender.

De schooltijd is aanvankelijk een tijd van onbekommerd spelen en een beetje leren. Dat leren wordt naarmate ik ouder word wel steeds belangrijker. De schooltijd is ook een tijd van schoolreisjes. Naar Rotterdam bijvoorbeeld en naar Limburg (met de trein).

Al met al kan ik zeggen dat mijn jaren op de Rehobothschool prettige jaren zijn.

Van Maanen

Ik ben trots op mijn achternaam.

Het zegt iets over mijn roots. Die zijn in naam voor een deel te vinden in de buurtschap Maanen. En door afkomst in de streek rond Lunteren en Ederveen waar zoveel van mijn naamgenoten wonen. Maar ook in Doorn, de plaats waar mijn vader is geboren en opgegroeid. Met al die geografische plekken heb ik zelf overigens iets minder. Dan maar liever Huizen, mijn eigen geboortgegrond.

De foto is bewust gekozen.

Dat zijn ook mijn roots. Samen met de man naar wie ik ook ben vernoemd. De man die zijn beide dochters Hendrikje noemde: Hein van Oompien. De man die trots de wereld in kijkt met zijn tweede kleinzoon.

Samen wandelen. Naar de haven. Naar de visafslag. Naar de kerk. Of zomaar ergens heen.

7 maart 2006


Zo daar gaan we dan, missie geslaagd.
Dit ben ik. Eigenwijs en nieuwsgierig.
Hier geef ik me bloot, maar ook weer niet te veel.

Via foto's en kleine stukjes vertel ik over mezelf.

Geboren in Huizen; vanouds een boerendorp (zoek het wapen van Huizen maar op) en een vissersdorp.
De koopmansgeest in het dorp is groot. Toen en nu.
Zelf ben ik minder commercieel.
Vind ik dat erg? Absoluut niet.

Ik ben tevreden met wat ik heb. Natuurlijk zijn er nog wensen over. Wensen waarvan ik hoop dat ze ooit nog in vervulling gaan. Maar ik weet ook dat ik niet alles krijgen kan. En uitspreken zal ik ze niet.