13 oktober 2008

Besje

Zaterdag 6 september 2008
Vandaag is het grote schoonmaak in het complex. De bovenburen verdwijnen allemaal en daar komen ook weer drie koppels voor terug, waarvan er een in het Zagoriagebied is geweest. We zien ze aan het eind van de middag en begin van de avond voorbij schuifelen.
Wij gaan vandaag naar Ali Pasja, althans naar zijn kasteel, in Anthoússa, vlakbij de afslag naar Tríkorfo.Gemakkelijk te wandelen, je doet daar wel een paar uur over. Een tweede optie is het treintje nemen en anders doe je het gewoon met de eigen auto. Zoals wij. En we belanden op weg omhoog achter de tuftuf, die toeristen voor acht uitgeklede euro’s naar het kasteel rijdt.De machinist maakt netjes plaats voor ons en even later parkeert Tineke haar toettoet onder de dikke muren van Ali Pasja.
Ali werd in 1741 in Tepelini in Albanië geboren. Een vrijgevochten jongeman. Hij hielp de Turken in 1787 in hun oorlog tegen de Oostenrijkers en werd als dank voor die behulpzaamheid een paar jaar later tot Pasja van Trikala benoemd.Ali Pasja dus. Hij nam tevens het bestuur van Ioannina over. Met 35.000 inwoners (toen) was dat een belangrijk handelscentrum in de Balkan. Onder zijn heerschappij beleefde Ioannina háár gouden tijd. Maar Ali Pasja was ook bijzonder wreed en onberekenbaar, niet te vertrouwen. Hij vermorzelde bijvoorbeeld de Soulieten, die van het beeld bij Zalongou. Een ander feit; Ali Pasja sloot in 1797 een verdrag met Napoleon, die van Bonaparte. Je weet wel, de slag bij Waterloo. Ondanks dat verdrag verdreef Ali Pasja na een jaar de Fransen uit Préveza, vermoordde ze en stuurde de hoofden op naar Sultan van Konstantinopel.
Maar hij maakte het uiteindelijk toch ook te bont door vanaf 1807 de orders van de sultan naast zich neer te leggen. De sultan accepteerde dat nieten zond troepen om die eigengereide Albanees op zijn nummer te zetten. Ali Pasja trok zich terug in Ioannina en leverde de rest van het land over aan de Turken, die de stad belegerden. Die stad mochten ze ook hebben, alleen zijn paleis wilde hij – met een groep getrouwen – wel verdedigen. Daar lagen ook zijn rijkdommen opgeslagen. De Turkse commandant Ismail Pasja snoerde het net om de Albanees steeds dichter en toen hij nog maar honderd volgelingen over had, opende Ali Pasja na achttien maanden de onderhandelingen met de belegeraar. Die kende echter de reputatie van zijn tegenstander, nam geen halve maatregelen en belazerde Ali Pasja. Die werd gevangen genomen en onthoofd.
Het kasteel van Ali Pasja, hij heeft daar overigens nooit echt gewoond, het diende slechts als uitvalsbasis voor de strijd tegen Párga, geeft een goed beeld van de tijd. Dikke muren. Een binnenmuur en een buitenmuur. Moeilijk te bevechten.De kanonnen zijn nog steeds gericht op Párga. En tegenwoordig gratis opengesteld voor publiek.
Een oud besje terroriseert er de toeristen. Geen foto’s maken, maar wel drie euro betalen voor een zakje gedroogde kruiden, waar je in Párga slechts een euro voor neertelt. Oh ja, je krijgt ook nog wat verlepte druiven mee, waar een ander drie euro voor betaalt plus nog een rot appeltje. De goedheid zelve. Tineke heeft er wel plezier in. Zeker als ze ziet hoe snel dat wijffie een briefje van twintig euro weet te wisselen.
Maar goed, ik houd het voor gezien en bekijk de omgeving van een hoog standpunt aan de kust en laat het onderhandelen maar aan mijn eigen vrouw over. Ze wordt er overigens geen cent wijzer van en daar hebben ze eigenlijk alle twee best schik om.
Op ons programma staat nog het bezoek aan een opgraving. Volgens de hostess moet het vlak bij Aríllas liggen. De eerste afslag die we nemen is te vroeg. Vermoedelijk kom je er zo ook wel, maar goed wij rijden terug, naar de buitenwijk van Pérdika en volgen dan de weg naar Sívota. Al snel doemt dan een bord met de verwijzing naar een archeologische opgraving op. Een tweede verwijzing volgt en daarna is het zoeken. Ja, er loopt een gevaarlijke trap heen. En er is nog een weg. Linksom? Dan beland je in de dorenstruiken. Rechtsom? Die weg eindigt tussen de campers. Vlakbij het strand.
Dus de trap blijft over. Met ieder een flesje water gaan we omhoog. Het is zwaar. Het is bovendien de heetste dag van ons verblijf in Épiros tot nu toe. Fantastisch uitgezocht.Bij de onderkant van de stadswallen van Dinokastro hebben we een prachtig uitzicht op de baai van Karovostasi.Tineke blijft hier achter en ga ik alleen verder. Het kan niet ver meer zijn. Ik hijg en puf.De trap is niet helemaal afgewerkt. Het laatste stukje is rul zand. Ik moet door een hek heen en klauter over een muur.Boven op de heuvel liggen de restanten van een tempel afkomstig uit de vierde eeuw voor Christus. Ik pas, maak die tocht omhoog niet meer.Boven staan mensen. Ze zwaaien. Ik zwaai terug. Ik heb Tineke lang genoeg alleen gelaten.Ik daal af, bel dat ik eraan kom. Heb geen bereik. Samen dalen we verder. Tot we een tegenligger ontmoeten. Als ik zeg dat het nog wel zo’n twintig minuten klimmen naar boven is, gaat de man op een holletje naar beneden. Naar zijn vriendin en een stoere jeep. Daarin vertrekken ze samen.
Ik heb ondertussen trek gekregen in een pitabroodje gyros. Die moeten we maar in Pérdika halen. Die tent die wij uitzoeken verkoopt ze; ’s avonds. Ja we kunnen wel wat drinken. Bij de buren verstrekken ze volledige maaltijden. En daar hebben we geen zin in. Het pleintje ziet er knus uit, maar kan wel wat mensen gebruiken.Het fonteintje wordt uitgezet en dat is het teken voor de winkeltjes om de deuren te sluiten. Pérdika begint aan zijn middagdutje. Zelfs het gokhuis gaat op slot. Net op tijd weten wij nog een broodje te bestellen. Een met worst voor mij en een hamburger voor Tineke. En dat geserveerd met patat. Patat met zout! Erg veel zout, de verkoper is duidelijk uitgeschoten.Dat is overigens niet de reden dat Tineke bij een kiosk nog wat water inslaat. Zonder water overleef je niet in Griekenland. En niet overal komt het water uit de muur.
En wat moeten we verder. In een verlaten dorp, waar zelfs prikbord-Cornelios zich niet laat zien. Niets dus. Dan maar naar een strand, een klein strand. Daar zijn er genoeg van hier in de omgeving. Ik noem er maar een paar; Agali en Stavrolimenas. Wij kiezen echter voor Sarakiniko. Hier schuilden vroeger Noord-Afrikaanse piraten. En nu is het een geliefde plek voor strandgangers. Aan de rand van het strand hebben zich diverse taveernes genesteld. En iets daarboven liggen enkele appartementen. Zo rol je bijna rechtstreeks van je bed het water in. Wel oppassen, want het loopt hier snel af en er staat een flinke golfslag. Het strand zelf heeft grove steenslag, zodat een ligbed geen overbodige luxe is. Of een matje gebruiken.
Tineke is vlotter dan in het water dan ik. Geen kunst voor zo’n jong ding. Maar ik houd het op mijn beurt langer vol in het water. Dat is aangenamer dan op het droge waar de zon onbarmhartig op onze lijven brandt. De zeewind zorgt ervoor dat je dat branden niet voelt.Oppassen dus. Dat weten we en daarom houden we het snel voor gezien.
Bij Aléca lopen de meiden van Paraskeví er fantastisch uit. Zij zijn bruidsmeisjes. O Christos, die weer terug is uit de hoofdstad, en Paraskeví zien er zelf heel wat minder feestelijk uit. Met zijn vieren kruipen ze op een scooter.
’s Avonds eten bij Birds of Paradise. Aan tafel dertien. Daar moet nog worden gedekt. Heel behulpzaam til ik de map op die op tafel ligt. En daar rollen de euro’s meteen uit. Het mapje met de rekening van de vorige gasten. Dat heb ik weer. Ach, nummer dertien en het is niet eens vrijdag. Even later gaat bij een andere tafel de azijn en de olie om. De serveerster kan er wel om lachen en ligt even later dubbel als een gast een letterlijk flitsende groene bril op zet.En het eten prima. En het ijs, lekker koud, zoals ijs hoort te zijn.

Geen opmerkingen: