2 juli 2008

Het westen
Vrijdag 23 mei 2008
We ontbijten vandaag vroeg. Te vroeg vindt Tineke. Maar we hebben een vermoeiende reis voor de boeg. Naar het westen van het eiland, naar het Drakei. Verder gaat de geasfalteerde weg niet.
Van de Nederlandse toeristen in Marin vertrekken er vandaag drie. Efie heeft een hulp om de kamers schoon te maken, zodat zij zich met de verdere gang van zaken kan bemoeien. Ik doe nog even een laatste was en vouw mijn witte T-shirts op. Tineke doet haar donkere was aan het eind van de dag.
De route is voor een groot deel bekend terrein. Zeker tot Pirgos. Voor de afslag naar het bergdorpje Platános, verlaten we de hoofdweg en rijden richting kust naar Kouméika.
Voor ons rijdt een toerist hortend en stotend en achter zit een bus waar Tineke de kriebels van krijgt. In goed Nederlands noemen ze zoiets bumperkleven. De buschauffeur blijft ons Moppie echter hinderlijk volgen. Kan er zeker niet tegen dat wij geen excursie met hem willen maken. Tot overmaat van ramp slaat onze voorganger ook al – op het laatste moment –af, zodat de volgorde op de smaller wordende weg hetzelfde blijft. Tineke overweegt om een niet bestaand zijweggetje in te slaan. Ik opper om nog even geduldig door te rijden, want over anderhalve kilometer kunnen wij het onbeduidende Kouméika inrijden en ik geloof er niets van dat de auto en de bus dat ook van plan zijn. Het is een gouden greep want in klap zijn we van alle ellende verlost en rijden een rustig dorpje in.Voorbij de platia zetten we de auto op een parkeerplaats, waar met enig bravoure voor ons nog een plaatsje vrij is. We maken een wandeling door de smalle straatjes van het dorp. Zoals in de zomer wel vaker gebeurt heeft ook hier een automobilist een praktische parkeeroplossing gevonden. De geul die in de winter en in regentijden dienst doet als afwateringskanaal wordt in deze droge tijd gebruikt om de auto voor de deur te stallen.
Op de platia staan maar liefst twee monumenten ter nagedachtenis van de Tweede Wereldoorlog.Verder zijn er enkele horecagelegenheden, waaronder een snackbar waar een groepje handwerkslieden zit. We kiezen voor het kafenion van Maria Sofianó, een vriendelijke stokoude dame die behendig gebruik maakt van een kruk en in haar andere hand een blad met twee frappé en twee glazen water draagt. Wie denkt dat men hier goedkoop uit is, komt bedrogen uit. Zij hanteert gangbare prijzen, twee euro per glas.Dat betaal je eigenlijk overal, afspraken laat Neelie het maar niet horen, want anders stuurt zij haar onderzoekers er nog op af. Het toilet van het kafenion zit overigens aan de buitenkant. De ijzeren deur klemt en kan niet op slot. De kier is duidelijk vrouwonvriendelijk.Maar goed we kunnen hier niet te lang blijven stilstaan, want er is nog een flinke ruk westwaarts te maken, langs Órmos Marathokámpou en het langgerekte Votsalákia, dat in de volksmond simpelweg Kámbos wordt genoemd. Stuur hier alle toeristen weg en je houdt een spookdorp over.Net voorbij dit dorp gaat een afslag naar de Agiou Gerogiou en een grot in het Kérkisgebergte, die ook al als schuilplaats, woonstede van Pythagoras wordt genoemd. Het is een zware klim, zo’n 4,5 kilometer van de kust en met onze auto zeer zeker niet te doen.
Het Kérkisgebergte heeft meerdere toppen die boven de duizend meter uitkomen.Wij klimmen heel langzaam, eigenlijk vanaf het moment dat we bij Órmos Psili Ámmos, landinwaarts gaan. Órmos Psili Ámmos? Inderdaad! Maar dat is toch ons zwemstrand? Nee, er zijn twee baaien, stranden met die naam. Alle twee aan de zuidkant. Een in het westen en een in het oosten, vlakbij de Turkse kust.
De weg slingert zich eerst nog een stukje westwaarts en gaat dan langzaam maar zeker naar het noorden. Rechts liggen de flanken van het gebergte en links? Daar kijkt Tineke liever niet naar. Zij heeft alleen oog voor het asfalt en niet voor de gehuchten Paleochóri en Pláka, die onder haar liggen.Tineke zweet peentjes. ‘Is het nog ver?’ De afstanden staan niet aangegeven. Iedere kilometer die we omhoog gaan, moet ook weer naar beneden worden gereden. Bij Kalithéa wordt een knoop doorgehakt. Stoppen, of beter gezegd keren en terugrijden. En dat gaat altijd sneller dan bergopwaarts. En minder gestresst. Desondanks slaat ze een zucht van verlichting als we de afslag naar Órmos Limiónas bereiken.
Aan de kust, naast de taveerne Balkoni sto Aeyian, wordt de huurauto neergezet. Op een bouwterrein, naast een pick-up. Voorbeeld doet volgen. En zo denkt ook een ander Nederlands koppel, die hun auto weer naast die van ons zet. Terwijl we oneindig lang wachten op onze bestelling gekruide worstjes, komt een man het terras op. Hij spreekt de eigenaar van de taveerne aan, kijkt rond en verdwijnt weer. Er begint bij mij al iets te dagen in het zuidwesten.Terwijl eindelijk ons eten wordt geserveerd, komt er een grote vrachtauto aan met bouwmaterialen en weer komt de man het terras op. Een stuk zenuwachtiger ditmaal. Hij is op zoek naar de bestuurders van de auto’s die op het lege bouwterrein staan. Tineke zit met haar rug naar dit tafereel toe en ik maar haar opmerkzaam op de speurende Griek. Bereidwillig zet zij haar auto weg, wijst en passant ook nog even het andere koppel aan, dat op het strand ligt. De Griek bedankt haar voor de hulp, mompelt nog even dat het geen parkeerplaats is. Met een uitschuifbare kraan worden de bouwmaterialen van de wagen naar boven getild. Zo, de bouwvakkers kunnen ook weer hun gang gaan.
Wij gaan nog even naar het strand. Aan deze kant staan strandstoelen en dat is niet mijn ding. Het Connexxionstrandlaken dat over een van de strandstoelen ligt bederft bij mij het restje strandplezier.Aan de andere kant van het strand heeft de schooljeugd bezit genomen van paralia en daar is het zo druk, dat is ook geen optie. Órmos Psili Ámmos en Órmos Chrissi Ámmos zijn iets rustiger, maar daar zijn we snel voorbij. Ik vind het eigenlijk ook wel prima zo. Ik kijk liever naar een hoop oude stenen, dan vanaf het strand naar de rimpelingen van het water. Een boek lezen dan? Krijg ik pijn van in mijn ogen. Is de zonnebrik opzetten een optie? Nee, want daar zit geen leesgedeelte in.
Oké, terug langs Kámps, Órmos Marathokámpou en Marathókamps naar de hoofdweg, die van Pythagório naar Karlóvassi gaat. Daar zijn we snel en zonder in de straatjes verstrikt te raken zijn we door dit drukke studentenplaatsje. Het is bovendien een stuk sneller dan via Pythagório rijden. Ik probeer de route te onthouden, voor het geval dat we besluiten nog een keer naar de zuidwesthoek te gaan, bijvoorbeeld voor een bezoekje aan de Fournigroep, de eilanden die ten zuidwesten, tussen Ikaria, Patmos en Samos liggen.
’s Avonds is er opnieuw geen plaats bij Bira, maar wel bij Kreta, waar we zelfs aan hetzelfde tafeltje als tijdens ons eerste bezoek kunnen aanschuiven. Tineke kiest voor een mezé met allerlei kleine stukjes vlees, terwijl ik de pastitio probeer. Na afloop van de drukke avond geen afzakkertje meer. We gaan terug naar Marin, waar ik meteen tussen de lakens duik. Ik merk niet dat Tineke, die buiten nog even heeft gelezen, naar bed gaat.

Geen opmerkingen: