3 augustus 2007

De pijn

Sport is mijn leven. Zowel actief als passief. Uiteraard zit daar verschil tussen. De bevrediging na een bereikte prestatie is ongekend hoog en bijna orgastisch te noemen.
Mijn mooiste tochten kunnen worden vergeleken met stevige rozen. Fraaie bloemen met gemene stekels aan de stengel, waaraan de vingers worden opgehaald tijdens het schikken in de vaas.
De prikken zijn weer vergeten als de vaas een eigen plaatsje krijgt en de rozen staan te pronken op de tafel.

De zelfpijniging op mijn oude vertrouwde Koga Myata, die eigenlijk aan vervanging toe is, heeft ook zoiets masochistisch.
De pijn na een volbrachte tocht.
Pijn in de voetzolen door de voortdurende druk op de pedalen.
Pijn in de rechterkuit vanwege kramp omdat ik op het randje – en soms daar zelfs over – heb gereden.
Pijn in de bovenbenen wijzen op een verkeerde fietshouding.
Pijn aan het zitvlak omdat het oude witte zadel veel te hard is en eigenlijk moet worden vervangen door een zachter exemplaar.
Pijn in de onderrug leert dat mijn rug nog steeds kwetsbaar is.
Pijn in de handen, die te lang boven op het stuur hebben gedrukt, omdat ik niet echt in de beugels kan hangen.
Pijn tussen de schouders die tegensputteren nadat zij langdurig hebben toegestaan dat het hoofd in een ongewone houding heeft gestaan.
Te lang mis ik dit gevoel al weer. De pijn, omdat ik onvoldoende ben getraind, na een ritje van 45 kilometer in maart van dit jaar had niet de zalvende werking. Gaf geen bevrediging. De pijn zit uiteraard tussen de oren. Geeft mij een excuus om niet te (hoeven) fietsen.
Slecht weer. En vooral: geen tijd.

Op slecht weer kan ik me kleden. Een extra (regen)jas aantrekken bij regen. Een extra shirt, trui of dikke handschoenen tegen de koude. Maar daar begin ik niet aan, want mijn evenwicht is hopeloos verstoord. De balans ontbreekt. De vele (over)uren beginnen zich te wreken.
Mijn lijf smacht naar rust.
Mijn geest stribbelt tegen.
Achttien jaar schrijven over sport heeft zijn sporen achtergelaten.
Het einde nadert. Ik voel het aan mijn botten. In mijn ziel. Maar ik kan geen afstand en geen afscheid nemen. Wil het ook niet.
Ik ben nog niet klaar. Wil nog zoveel doen. Er komt nog dagelijks zoveel nieuws op mij af. En er komen nog zoveel nieuwe dingen op mij af.
Sporten op het hoogste niveau.
Landskampioenschappen.
Europa ontdekken.
Betaald voetbal.

Een ander neemt de beslissing voor mij. Sneller dan gedacht. Het Dagblad stopt per 1 januari. Dat doet pijn. Maar de boosheid overheerst. De ontkenning van die datum door hoofdredactie en directie - anderhalve maand voordat de beslissing werd bekendgemaakt - is van geen enkele waarde gebleken… De hoge kosten wegen niet op tegen de baten. Begrijpelijk.
Maar de hoge heren hebben nooit willen investeren.
Almere heeft er altijd bij gehangen.
En nu wordt de steker uit het stopcontact getrokken.
Triest.
Voor mij. Voor mijn medewerkers, die een extra zakcentje door de neus wordt geboord. Maar vooral voor de lezers, die in het nieuwe jaar nauwelijks meer aan hun trekken zullen komen. Minachtend zijn zij aanvankelijk onnadenkend opzijgeschoven.

Bang voor een verlies van tien procent van het lezersbestand krijgen de abonnees een nieuw oud product aangeboden. Er verandert niets. Alleen de naam. Lezen de lezers in een brief van de directie. Verstopt is het woordje bijna. Slechts een enkeling heeft dit tussenwoord gevonden. Beseft dat hij uit winstbejag voor het lapje wordt gehouden door boekhouders, centenneukers. Het is volksverlakkerij ter meerdere eer en glorie van het grote geld. Het woord rendement is bestemd voor de aandeelhouders die niets geven om de Almeerse bevolking. Geen gevoel hebben bij een krant. Geen waarde hechten aan een onafhankelijke pers. En niet stilstaan bij het kleine leed, dat zij de gewone man aandoen. Maar ook mij. Ze hebben mij mijn hobby afgepakt.

‘Weet je ook iets van voetbal’, werd mij achttien jaar geleden gevraagd. ‘Wil je voor ons in het weekend komen schrijven.’ Van het een kwam het andere. Een hobby werd een beroep. En nu is alles in een klap voorbij. De pijn zit diep in me. Maar ik heb geprobeerd alles wel netjes af te sluiten. Iedereen bedanken. Een allerlaatste keer Omniworld bezoeken. Mijn laatste artikel. De laatste woorden: ‘Het verhaal is over.’

De vele lieve reacties van lezers, sportbestuurders, trainers en sporters doen mij goed. Een fles wijn ontvangen van Ron Zwerver in een bomvolle sporthal Waterwijk voor aanvang van de volleybaltopper van Omniworld tegen Dynamo Apeldoorn. En een van Eelco Derks na de basketbalwedstrijd tegen Weert, nadat ik me tussen het publiek heb verstopt. Dat deed me goed.
Het in de schijnwerper staan gaat me minder goed af. Blozen. Laat mij maar in de schaduw werken. Ik ben niet belangrijk. De waarderende woorden van Henk Staats - in het clubblad van de BVA – zijn typerend. Komen rechtstreeks uit zijn hart en passen bij tevens mijn bescheidenheid.

Maar niet alles is even fraai. Van de collega’s van het huis-aan-huisblad krijg ik een schop na. Zij houden de bevolking voor dat zij niets hoeven te missen van het sportnieuws na het verdwijnen van het Dagblad. Stuur uw eigen sportverslagen maar per e-mail door. Dan wordt het blindelings geplaatst. Na het overschrijven komt nu het doorplaatsen. Lang leve de onafhankelijke pers.

Zelf moet ik nu weer gaan werken. Alles opnieuw opbouwen. Een nieuw netwerk opzetten. Achter nieuws aanjagen. Is dat wreed of wrang? Neen.
Maar hoe lang mag ik zoiets doen. Enige zekerheid is er namelijk niet. Want de geldwolven willen dat er koppen rollen. Nog twintig hoofden moeten worden afgehakt. Ook die van mij? De tijd zal het leren.
En die tijd gaat razendsnel voorbij.

26 december 2002

PS Dit stuk kwam ik onlangs tegen en kan het niet ongelezen in mijn computer laten staan.

Geen opmerkingen: