18 augustus 2007

Coureurs 2

Als Nederlander kijk je uiteraard ook naar landgenoten en die presteren ook in de zware klassen naar behoren in de jaren zeventig. En ik zal starten met De Grote Drie: Den Boet, de Witte Reus en Jumping Jack.

Allereerst een ode aan Boet van Dulmen. Zijn T-shirt hing jaren om mijn schouders. In 1971 sloot hij met vrienden in het café een weddenschap af. Wat die mannen tijdens de Pinksterraces in zijn woonplaats konden, dat kon hij beter. Op zijn standaard Honda 450cc zette hij de snelste trainingstijd neer. De wedstrijdleiding zette hem echter achteraan. Geen probleem voor Van Dulmen, die alles en iedereen passeerde, tot hij met pech uitviel. Een week later won hij wel in Tegelen en zelfs in de gecombineerde klasse met de 750cc was hij voorin te vinden. In 1972 werd Den Boet bij de NMB met zijn Honda kampioen in de 500 cc en in de 750cc was hij eveneens de beste met een inmiddels aangeschafte Kawasaki.
In 1973 stapte Van Dulmen over naar de KNWV en debuteerde in 1974 met de twaalfde plaats op de TT van Assen in de 350cc.
Van Dulmen pakt de zaken heel serieus aan en richt een eigen BV op, waarvan hij en al zijn monteurs werknemer wordt. Dat geeft een hoop sociale zekerheid en minder zorgen. Hij rijdt in ontzettend veel klassen van 250 tot 750 cc en valt op door zijn rijstijl. Altijd met de knieën stijf tegen de tank aan en nooit schuivend over het zadel. In 1974 wordt hij een tijdje fabrieksrijder voor MZ. Hij doet er wel internationale ervaring mee op, maar door mechanische pech haalt Den Boet geen punten.
In 1979 wint Boet van Dulmen de Grand Prix van Finland. Twee jaar later lijkt hij ook te gaan zegevieren in eigen huis. Door een verkeerde bandenkeus moet hij de zege echter laten aan Marco Lucchinelli.
Zoals gezegd rijdt hij ook op zware 750cc-motoren. En hoe. Als lid van de Golden Boys (een groep van vier Nederlandse coureurs) laat Van Dulmen zich op Daytona van zijn beste zijde zien en haalt daar zelfs in 1980 het podium (derde), de beste plaats ooit behaald door een Nederlander. Een jaar eerder had hij de GP van Assen gewonnen.
In 1984 stuitert Van Dulmen in Frankrijk hard van zijn fiets en mist daardoor Assen en Francorschamps. Met vijf nationale titels op zak wordt 1986 zijn laatste racejaar. Hij begeleidt nog een tijdje Cees Doorackers en Patrick van de Goorbergh en begint daarna zijn eigen transportonderneming, waarbij hij eigenrijder wordt.

Wil Hartog rijdt al een paar jaar mee als Boet aan de start verschijnt. Hij heeft diverse bijnamen, zoals ‘de grasdroger uit Abbekerk’, dat was zijn vader en dat werd Hartog na het beëindigen van zijn loopbaan: grasdroger. Zijn Nederlandse collega’s noemen hem ‘de lange’vanwege zijn lange postuur, te lang eigenlijk voor de 125 en 250cc. Kenny Roberts kan de naam Hartog niet uitspreken en komt met ‘Hot Dog’, maar de allerbekendste is toch wel ‘De Witte Reus’ en dat heeft alles met de kledingkeuze te maken.
Hartog heeft weinig moeite om geld en goed materiaal te krijgen en begint in 1967 op een standaard Suzuki T250. Al snel wordt Ton Riemersma zijn manager, waardoor hij minder over randzaken hoeft na te denken dan de andere twee toprijders. In 1970 debuteert Hartog op de TT in de 125 cc. Hij rijdt in de beginjaren alleen in Nederland, tot 1976. Dan maakt ‘De Witte Reus’ zijn overstap van Yamaha naar Suzuki en rijdt alleen nog maar in de zwaardere klassen, ook 750 cc en ook op Daytona.
In 1977 is Hartog de sensatie. Het regent op Assen. Hartog, met regenbanden, neemt met een bliksemstart de leiding tot Estrosi voorbij komt, samen rijden ze weg van de rest van het veld. Estrosi neemt zes ronden voor het einde te veel risico en gaat onderuit. Het begint droog te worden en de intermediates van Barry Sheene komen de Engelsman van pas. Hij dicht het gat met Hartog bijna: zes tellen scheiden de Nederlander en fabrieksrijder Sheene.
Een jaar later krijgt hij na Assen fabrieksmateriaal om Sheene aan de wereldtitel te helpen. Hartog rijdt Sheene en Kenny Roberts echter helemaal zoek. Op Anderstorp is Hartog weer de snelste maar krijgt stalorders om Sheene voor te laten gaan. Het heeft zijn carrière nadelig beïnvloed. Toch behaalde hij in totaal vijf GP-zeges, maar hij werd ‘slechts’ twaalf keer nationaal kampioen.

Jack Middelburg was de spectaculairste van De Grote Drie. Negen nationale titels won Middelburg en twee keer zegevierde hij in een Grand Prix, waaronder de TT van Assen in 1980. Het was eigenlijk geen best jaar, zijn Yamaha was niet top, waarop Nico Bakker besloot een nieuw frame te bouwen. Die was twee dagen voor de TT pas klaar. Hij reed op de training naar ‘pole’ en ondanks een slechte start reed Middelburg al snel op kop en weg van de rest van het veld.
Zijn tweede overwinning was een jaar later op Silverstone met een Suzuki. Weer geen beste start. Langzaam reed Middelburg naar voren om in de laatste bocht Kenny Roberts te verschalken.
Zoals gezegd was Middelburg, die in de beginjaren zeventig bij de NMB begon, befaamd om zijn rijstijl. Laat remmen en vroeg het gas erop. Wheely’s, springend achterwiel en close-racing. Het hoort allemaal bij deze man die ook op de weg als een snelheidsduivel bekend staat. Net zoals het vallen bij zijn rijstijl hoort.
Financieel had Middelburg het vaak moeilijk en even leek het erop dat hij na het seizoen 1983 zou moeten stoppen. Er komt toch nog wat geld vrij om te rijden. Alleen in Nederland op een productie-Honda ‘Jumping Jack’ wint de eerste wedstrijd van het seizoen en verongelukt met nummer 1 op zijn kuip tijdens de volgende wedstrijd in Tolbert.

Rob Bron kwam over van de autosport en is een beetje een vreemde snoeshaan in de racerij. De Amsterdammer behaalt fantastische resultaten in de nationale competities. Hij wordt niet voor niets achtmaal Nederlands kampioen. Internationaal rijdt Bron vijf podiumplaatsen bijeen. Zijn hoogtepunt is misschien wel de tweede plaats tijdens de TT van Assen, in 1971. Hij schuwt daarbij het gevecht niet en dwingt met een oude Suzuki Giacomo Agostini tot een fel gevecht. Dat jaar eindigt hij op de derde plaats in de WK-stand.
Ook op de kombaan van Daytona laat Bron , een van de Golden Boys zijn gezicht zien en zijn motor spreken met een topsnelheid van 342 km. We zijn dan in 1978! beland.
Hij krijgt niet de erkenning die een topcoureur verdiend. Waarom? Waardoor? Er doen vele verhalen over hem de ronde. En die spreken niet altijd zijn voordeel. Feit is dat Bron altijd moet rommelen met en aan het rommelen is met materiaal.

Van Marcel Ankoné is veel minder bekend. Ja hij kon een puik stukkie racen en behoorde in 1975 tot de Golden Boys, het kwartet Nederlanders dat in Daytona Beach verschijnt voor de 200 miles. Tussen 1972 en 1976 rijdt Ankoné mee in het GP-circuit en behaalt een keer een podiumplaats, in zijn laatste seizoen op Francorchamps verrast hij met zijn Pulshaw Suzuki vriend en vijand. Zwaaiend naar de tribune gaat hij over de streep.

Van 1971 tot 1975 rijdt Nico van der Zanden mee in het internationale geweld. In 1973 en 1974 wordt hij met zijn Yamaha nationaal kampioen in de kwartliterklasse. Internationaal blijven de topsuccessen uit. Zij einde komt op 6 september 1975. Op Assen verongelukt Van de Zanden met zijn Yamaha in de Formule 750-race.

Geen opmerkingen: