14 augustus 2007

Coureurs

In de twee voorgaande stukken over motorsport heb ik al een aantal namen laten vallen. Maar dit gaat echt over coureurs. En dan vooral de mensen die ik zelf heb zien rijden. Niet op tv, zoals Valentino Rossi, die met zijn rijstijl bij mij overigens wel weer de interesse voor de wegraces heeft teruggebracht.

Ik begin met misschien wel de beste coureur van allemaal: Giacomo Agostini. Hij was in ieder geval wel de beste in de jaren dat ik naar wedstrijden ging kijken. Giacomo werd in 1965 ontdekt door de eigenaar van MV Augusta en werd tweede man, de leerling van de beroemde Mike Hailwood die dit jaar wereldkampioen werd in de 350cc en 500 cc. Dat kon nog in die tijd, kampioen worden in een jaar in twee klassen.
Agostini was een snelle leerling want in zijn tweede seizoen bij Augusta was hij al wereldkampioen in de koningsklasse. Mede mogelijk doordat Hailwood de overstap maakte naar Honda en voor de Japanse fabriek de titel in de 350cc pakte. Ook in ’68 was Agostini de beste in de 500cc en toen Honda in 1968 besloot te stoppen met racen, waren tot 1972 de twee zwaarste klassen voor hem. In 1973 werd hij door teamgenoot Phil Read afgetroefd in de 500 cc, wel was de iets lichtere klasse voor hem. Die klasse heeft mij zelf overigens echt nooit getrokken.
Agostini wist dat het einde van de hegemonie van de viertakten naderde en stapte op tijd over naar Yamaha. Opnieuw was de wereldtitel in de 350 cc voor hem, net zoals in 1974. Met Yamaha won de Italiaan ook nog eens de wereldtitel 500 cc in 1975. Hij stapte daarna toch weer over op zijn oude liefde: de MV Augusta. Met die machine won hij in 1976 nog twee races, waaronder die op Assen, waarna hij een jaar later – in 1977 - zijn actieve loopbaan beëindigde.

Barry Sheene begon in de lichtere klassen, maar vestigde echt naam in de zwaarste klasse. Hij reed bijna standaard met nummer 7, ook nadat hij in 1976 voor het eerst wereldkampioen was geworden. Een klein wonder want een jaar eerder was hij op Daytona Beach zwaar ten val te komen en toen werd voor zijn leven gevreesd. Ook in 1977 was de Engelsman de beste van de wereld. In 1981 maakte Sheene nogmaals een zware valpartij en weer overleefde hij wonderwel. In Engeland reed hij op de weg rond in een Rolce Royce met het kenteken BS7.

De Italiaan Walter Villa behaalt zijn eerste succesje in 1973 in Oostenrijk. Hij wordt daar tweede in de 350cc op een Yamaha. Voor Harley Davidson is dat voldoende om hem te strikken voor de in 1973 verongelukte Renzo Pasolini. En HD heeft daar geen spijt van. Villa wordt driemaal op rij wereldkampioen bij de kwartliters en is in 1976 zelfs dubbelkampioen door Johnny Cecotto af te troeven.

De naam van Angel Nieto mag zeker niet ontbreken. De Spanjaard (be)heerste (in) de kleinste klassen. Tussen 1969 en 1984 behaalde hij maar liefst dertien wereldtitels. De eerste twee in de 50 cc, in 1971 in de 125 cc en een jaar later werd hij dubbelwereldkampioen. Al die titels behaalde hij op een Derbi. In ’75 volgde nog een eerste plek op Kreidler in de lichtste klasse. In dat jaar wint hij zelfs zes van de acht races en de overige races wordt hij tweede. Nieto maakt hierna de overstap naar Bultaco, waar Jan Thiel (afkomstig van Jamathi) achter de schermen werkte. Nieto wint op Bultaco in 1976 en 1977 de wereldtitel. In 1979 en 1981 (op Minarelli) ging de wereldtitel in de 125 cc eveneens naar hem en vanaf 1982 tot 1984 stuurde hij in die klasse de Garelli naar de eerste plaats.

Niet zozeer een coureur maar het motormerk Morbidelli heeft ook indruk op me gemaakt. Dit merk ontstaat in 1969 en is eigenlijk een fabriek voor houtbewerkingsmachines. Het sluit later een overeenkomst met Benelli en wordt BMA. In de midden jaren zeventig is Morbidelli op zijn sterkst en behaalt wereldtitels in de 125 cc met Paolo Pileri en Pierpaolo Bianchi, die overigens ook op Minarelli snel is. Een opzienbarende prestatie wordt door Mario Lega geleverd in 1977 door Morbidelli naar de eerste plaats in de kwartliters te sturen.

In het rijtje mogen de zijspannen niet ontbreken, hoewel weinig motorliefhebbers echt oog hebben voor die machines, die door de bochten glijden waarbij de bijrijder meer naast dan in het bakje hangt om de combinatie maar op de weg te kunnen houden. Bij de meeste races is dit onderdeel het sluitstuk van het programma en veel toeschouwers gaan weg als de zijspannen in de baan komen. Soms steken de ‘motorgekken’ de baan over terwijl het sluitstuk nog aan de gang is. Dat daar nauwelijks ongelukken van komen is een groot wonder.
De Duitsers en Britten hebben altijd sterke combinaties gehad.
Drie piloten wil ik hier noemen. Allereerst Klaus Enders, die in 1996 rondrijdt op zijn BMW met Reinhold Mannischef in het zijspan. Dat is geen succes, pas als aan het einde van het seizoen Ralf Engelhardt bijrijder wordt komen er punten voor de Duitsers. En een jaar later volgt de eerste wereldtitel voor Enders, die er vervolgens niet in slaagt om de titel te prolongeren. Een jaar later domineren Enders en Engelhardt opnieuw. In 1970 stapt Wolfgang Kallauch, de voormalige bakkenist van Helmut Fath over. Er worden twee races gewonnen. Halverwege het seizoen hangt Engelhardt weer in het bakje en dat betekent nummer drie voor Enders, die van 1972 tot 1974 driemaal op rij een een scoort.
Zij stoppen na dat seizoen en worden opgevolgd door hun landgenoten. Rolf Steinhausen en Josef Huber met een Busch-König, die in 1976 zijn titel prolongeert. Steinhausen rijdt daarna ook nog met Kallauch en Kenny Arthur rond, maar zal de successen uit 1975 en 1976 niet herhalen.
De aller succesvolste piloot is echter de Zwitser Rolf Biland. Hij debuteert in 1974 in de Grand Prix met Freddy Freiburghaus. Een jaar later wint Biland op Hockenheim zijn eerste race, waarna Freiburghaus plaats moet maken voor Bernd Grube. In 1976 stapt de Brit Ken Williams in de bak bij Biland, die behalve goed kan sturen ook over bijzonder technische gaven beschikt.
Biland verschijnt in 1978 op de weg met de BEO en wint de eerste drie races van het seizoen. Nog opmerkelijker is echter de combinatie waarmee hij rijdt. Deze heeft een dermate vaste wegligging dat Williams eigenlijk bijna overbodig is en rustig in zijn stoel de races kan uitzitten. De Zwitser pakt er de titel mee. De bond is minder te spreken en splitst de zijspanklasse in twee groepen. De meer traditionele zijspannen en de geavanceerde driewielers. Ondanks een slechte start weet Biland met Kurt Waltisperg de eerste categorie te winnen. In ‘zijn’ klasse wint hij vier van de zes wedstrijden, maar dat is niet voldoende voor de wereldtitel, omdat hij verder geen punten scoort.Bruno Holzer en Charlie Maierhans hebben een vaste tweede hand, behalve als het om de eindscore gaat: de wereldtitel.
Door al het experimenteren gaat er ook wel eens iets mis. Behalve in 1981, dan wint de Zwitser op een na alle Grand Prix-wedstrijden. Ook in 1983 is de hoogste eer voor hem. Daarna loopt hij tegen veel technisch malheur aan en pas in 1992 staat hij weer op het hoogste schavot. Biland prolongeert zijn titel nog tweemaal. In 1997 wordt er geen wereldkampioenschap meer gereden, maar heet het de World Cup. Het is zijn laatste seizoen. Op 46-jarige leeftijd vindt hij het mooi genoeg geweest. Zeven wereldtitels en 82 overwinningen heeft hij achter zijn naam staan.

Geen opmerkingen: