5 juli 2007

Het leger


Nu 35 jaar later, kijk ik er toch anders tegenaan dan toen. Het is nu nostalgie. Toen gebruikte ik krachttermen als ‘verneukt’ worden. Zo voelde dat ook. Verplicht in dienst moeten, dienstplicht noemde men dat. Lang haar was wel toegestaan en dat groeide welig. De manier om te protesteren, om me af te zetten tegen…

Lichting 72-6, artillerie de 41 afdeling, in november opkomen in Grave en de eerste dag al horen dat ik een jaar naar Duitsland moet. Wat heb ik daar de ‘pest’ over in. Ik heb al niets met het leger, maar omdat ik in overheidsdienst ben, kan ik niet weigeren.
Vier maanden opleiding, een M109 is ons gezamenlijke wapen. De Belgische FAL ons persoonlijke wapen.

Na vier maanden Grave is de tijd aangebroken om naar Seedorf te vertrekken. Met de bus en daar zijn we eerst weer allemaal ‘bol’. Het is een afwisselende tijd, een periode van veel niets doen. Vooral op de kazerne, een beetje kaarten, onderhoud plegen, sporten en ’s avonds drinken. Veel drinken, kaarten, biljarten of tafeltennissen. Dat drinken gebeurt meestal in de bar van de eigen batterij. In de kelder van ons gebouw is de kelder door een aantal handige kanonniers zelf in elkaar gezet. Biljarten gebeurt in een van de militaire tehuizen, die net buiten de poort staan.
Bovendien veel wacht lopen, vooral bij het munitiecomplex dat in de buurt van de kazerne ligt. Over een zandpad om het complex patrouilleren, vooral ’s nachts gevaarlijk, omdat we vol in het licht lopen door de schijnwerpers, die op het terrein zelf staan. Bovendien wordt het pad omgeven door struikgewas. Het is de tijd van Baader-Meinhof Gruppe en Rote Armee Fraktion, overvallen kazernes om aan wapens en munitie te komen.

De weekenden staan eveneens bol van de drank. Uitgaan naar Zeven, Seedorf of een van de andere dorpen in de buurt. Soms meerijden met een van de anderen naar Bremen en omgeving om even alles te vergeten.

We zitten steeds minimaal vier weken in Duitsland, die periodes worden afgewisseld met vier of tien dagen verlof. Ik heb het geluk dat ik steeds met iemand kan meerijden, zodat de reistijd korter wordt. In die tijd kan er op de kazerne nog belastingvrij worden ingekocht en heel wat rookwaar, sterke drank, LP’s (inderdaad het ouderwetse vinyl) en elektrische apparatuur wordt voor een zacht prijsje gekocht en mee de grens over gesmokkeld.

De saaie periodes op de kazerne worden afgewisseld door weken in het veld, oefeningen. Dat zijn voor mij de leukste periodes, waarbij ik steevast in een klein tentje slaap met Rob Slootweg, zelfs in het hartje winter als de ijspegels na een kwartiertje buitenlucht in mijn baard groeien. Een baal stro en enkele dekens onder de slaapzak zijn al voldoende. En natuurlijk alleen in de onderkleding slagen, zodat we ’s morgens nog iets hebben om aan te trekken.
Die oefeningen gaan meestal samen met andere landen, allemaal zijn we in Duitsland om het ‘rode gevaar af te stoppen’. Belachelijk, maar het is de tijd van de ‘koude oorlog’. De verschillen tussen de legers van Nederland, België, Duitsland en Engeland zijn groot. Wij steken tegen die landen af als een zootje ongeregeld, zeker gezien ons uiterlijk. Maar als het erop aan komt, dan kunnen wij ons prima met hen meten en vaak zijn we door ons grotere improvisatievermogen, er wordt altijd meegedacht, de andere legers de baas. Dat levert ons flink wat dagen prestatieverlof op.


Soms gaan we te ver, zoals bij gericht snelvuur. We passeren ons wachtmeester en de veiligheidsofficier in onze dadendrang. We ‘poepen’ de granaten er razendsnel uit en raken ook de tank die ons doelwit is. Het ‘stop, stop, stop’, waarbij we alles moeten laten liggen, van onze kapitein komt te laat. Wij zijn los. De wachtmeester krijgt op zijn ‘kloten’ omdat hij ons niet in het gareel kan houden. Het scheelt ons een dag prestatieverlof, die de rest wel krijgt.

In de weekenden wordt er vaak kip geroosterd boven een kampvuur. Een keer gaat het in het bivak mis, bij de officieren en onderofficieren. Daar wordt kerosine op het vuur gegooid om het vuur brandende te houden. Een dode in oorlogstijd is zinloos, maar in vredestijd helemaal.

Kerstmis 1973 zal ik niet snel vergeten. Op eerste kerstdag moet ik mijn maatjes bedienen tijdens het kerstdiner van de batterij. Mensen die een dag later moesten wachtlopen waren vrijgesteld van de bediening. Behalve ik dus: een dag later moest ik toch wachtlopen. Ik was eerste reserve, maar een van de aangewezen wachtlopers had zich slim ziek gemeld in Nederland en was niet komen opdagen. Uit wraak heb ik flink wat jus en aardappelen op het mooie tenue van de opper gemorst.
De volgende dag stond ik bij de tweede poort, die van de paarden, bij het zwembad in aanbouw. Het begon al licht te schemeren. Een hoop geschreeuw. Een meisje komt bij het zwembad vandaan rennen en gaat naar een van de militaire tehuizen. Ik verlaat mijn post, gooi mijn wapen naar binnen en ga polshoogte nemen. Twee meisjes zitten vast in het drijfzand. Door gebruik te maken van steigermateriaal, twee planken die ik voor mij uit over het drijfzand leg, kom ik bij het eerste meisje, dat ik redelijk snel uit haar lijden weet te verlossen. De ander is inmiddels aardig in paniek. Geen wonder, langzaam maar zeker zakt zij weg. Als ik haar bereik zit ze er tot haar liezen in. Het is trekken, sleuren en doorgaan, maar het lukt me ook haar te bevrijden. Blij keer ik terug.
Te smerig om aan de poort te staan, ga ik eerst douchen. Mijn goede plunje ziet er niet uit. M’n gevechtskleding zit in de was en daarom trek ik een overall aan. Terug bij de poort word ik in de loop van de avond op rapport geslingerd door een overijverige kornet, de wachtcommandant van die dag. Later willen ze me vanuit het leger een koord of vetleren medaille aansmeren. Dat weiger ik, ik heb toch gewoon mijn ‘menselijke plicht gedaan’.
Van de meiden, vermoedelijk dochters van een beroeps of van burgerpersoneel, heb ik nooit meer iets gehoord.

1 opmerking:

Anoniem zei

Hallo Meneer van Maanen,
Ik heb uw blogg gelezen en klopt het dat u mijn moeder kende?
Haar naam is Carla Jager/ Snoek/ Wiersma.
Mvg,
Puella Snoek