6 juli 2007

Belastingen 2


Na mijn diensttijd vertrek ik met Tineke meteen naar Mook om daar bij de ouders van Tineke Elbers en een aantal vrienden carnaval te vieren. Alsof ik de afgelopen zestien maanden nog niet genoeg feest heb gevierd. Zo voelt het nu, maar toen was ik er echt wel aan toe. De zinnen verzetten. Vervolgens even bijkomen en me weer bij de belastingdienst melden.

Ik keer terug naar de afdeling bezwaarschriften en daar is onvoldoende werk. Ik zit naast een vriend, althans dat denk ik. Omdat er onvoldoende werk is, zwerf ik veel door het gebouw. Die zogenoemde vriend zit de hele dag diep in de dossiers, alsof hij druk bezig is. En hij stapt naar de zaalchef om te klagen over mijn afwezigheid op de afdeling. Dat krijg ik gelukkig van een andere (echte) vriend te horen.
Voor ik op het matje word geroepen, vraag ik bij die chef om werk. Het is de tijd van het binnenkomen van de loonbelastingkaarten en die moeten op adres worden gesorteerd. Saai werk, maar ik draai er mijn hand niet voor om. Zo ben ik in ieder geval een aantal maanden lekker bezig.

Maar uiteraard heb ik daar niet voor geleerd en er wordt mij zo rond de zomermaanden ander werk aangeboden. Een zelfstandige job: voorlopige aanslagen opleggen en daarvoor moet een speciaal register worden bijgehouden.
Terug naar de afdeling aangiften. Ik vermaak me prima en voel me happy.
Ik schrijf voor de personeelskrant, doe interviews. Het leven lacht me weer toe.

Toch komt er na een paar jaar een eind aan die gelukkige tijd. Met de komst van een nieuwe chef, die jaren een postkamer heeft gerund. Hij weet alles van formulieren, interne en externe post, maar van belastingzaken heeft hij weinig kaas gegeten. Hij heeft daarom een wetboek met bijlagen op zijn verder bijna maagdelijke bureau liggen. Niets mis mee.
Alleen de praktijk is vaak net iets anders dan wat er in de boeken staat. Door de directie werd zo nu en dan een inspectie uitgevoerd en daaruit bleek dat er niets op mijn werk viel aan te merken. Toch moet ik van de nieuwe chef mijn werkwijze veranderen. Mijn lange haren gingen recht overeind staan, een clash. Niet alleen met mij, maar ook met een aantal anderen, die jonger zijn dan ik. Altijd fitten en mekkeren. Niets is goed.
Van mijn vader krijg ik het een en ander over de man te horen. Hij kent hem van vroeger uit zijn geboortedorp Doorn en die verhalen zijn voor die chef absoluut geen aanbeveling.
Ik stel me tussen de chef en de rest op. De botsingen worden heviger. Zeker als hij gaat preken uit het tweede boek dat open geslagen op zijn bureau ligt: de Bijbel.
Ik heb weliswaar een christelijke opvoeding gehad, maar een bijbel hoort niet op de werkvloer thuis. Hooguit in een pauze.

Ik vraag overplaatsing aan, maar dat wordt geweigerd omdat ‘ze mij niet kunnen missen’. Een half jaar later word ik echter, omdat het niet botert, alsnog intern overgeplaatst. Daar heb ik geen moeite mee, maar wel naar de plaats waar ik heen moet.

Ik moet naast de persoon gaan zitten, die mij belazerd heeft.
Dat weiger ik. Mijn persoonlijke spullen worden op een vrijdagmiddag naar mijn nieuwe bureau verhuisd. Maandagmorgen haal ik mijn nieuwe bureaula leeg, meld me ziek en dien mijn ontslag in.

Geen opmerkingen: