2 juli 2010

Bedding

Deel 18 woensdag 26 mei 2010
Het weer is prima als ik opsta, na eerst nog een uurtje gelezen te hebben. Vroeg wakker worden na laat naar bed gaan is geen straf. De gang naar de bakker, die mij al aan ziet komen. Letterlijk (dubbel), figuurlijk. Ach die tachtig eurocent zitten weer in de knip, zoals een bakker in Almere Haven steevast orakelde.
Vandaag gaan we naar het noorden, tenminste dat is de bedoeling. Als Tineke de kaart heeft gezien en weet dat er geen ontkomen aan is – we moeten door Volos - proef ik al snel dat die route tot later order is uitgesteld. Nou ik ben soms wel snel van mijn stuk te brengen, maar slaag er toch snel in om een andere route te fabriceren. Meerdere routes zelfs, en allemaal in zuidelijke richting. Maar ook in oostelijke richting, waarbij Argalastí, de poort naar het zuiden. Op weg naar het oosten nemen we eerst nog een verkeerde afslag, maar zitten daarna al snel op de route, die ons naar de kust voert. De omgeving doet ons aan Kythira denken. Vanwege de glooiing in het landschap, maar ook vanwege de verscheidenheid van flora, met hier en daar wat naaldboombosjes.
Onderweg zien we diverse dode dieren. Ik denk zelfs een dode hond te zien. Een roofvogel pikt een kronkelende slang van de weg. Het beest (de slang) is ongeveer twee meter lang en hangt gevouwen tussen de poten van de vogel. Deze slang kan ons/Tineke geen kwaad (meer) doen.
De mooie route via Gountliká durft Tineke niet aan, omdat de weg onverhard (wel stevig) is. Zij vindt dat je daarvoor in een terreinwagen moet zitten. Het zij zo. Nu rijden we door en bereiken via Kouraíika de kust van Páltsi, waar een mooi strand is. Voor ons komt dat nog te vroeg we rijden door en moeten een bergstroompje oversteken. Heel gewoon voor Grieken, maar het is toch weer even slikken. Hier moet je heel geleidelijk doorrijden. Niet ineens gas geven, want de kans dat je dan weg slipt is zeer aannemelijk. Aan de overkant van heet watertje staan allerlei woningen en de bewoners maken deze gang dagelijks. Ik vraag mij af of zij dat ook doen als het stroompje zijn lieflijkheid kwijt is en doldriest van de heuvels richting zee dendert.
Iets verderop wordt de weg weer onverhard en omdat ik een bordje met acht kilometer naar Katigióris ben tegengekomen – en niet weet waar dat ligt – besluit Tineke om te keren. Later vertelt de kaart mij dat dit vissersplaatsje heel eenvoudig bereikt had kunnen worden.
Het plaatsje ligt tussen rotsen met verscholen strandjes. Paardenliefhebbers gaan hier veelal naar toe om een paard te huren en door de pijnboombossen te rijden. Maar eerst kom je dan nog in Mortiás, met zijn bijna rode rotsen, waar ook al diverse (ongestoorde) zwemmogelijkheden zijn.
Wij laten het aan ons voorbijgaan en rijden terug naar Argalastí en zakken nu door naar Lafkos. Hier maken we een korte stop voor wat drinken en rijden daarna door naar Plataniás. Veel toeristen gaan hierheen voor het Mikrostrand, dat er ditmaal verlaten bijligt.Om tien uur ’s morgens vertrekt hiervandaan een boot naar Skiathos en keert aan het eind van de middag weer terug. Volgens de kaart is er ook een oversteek naar Evvia mogelijk.
In de haven ligt een grote vissersboot, waarop de was hangt te drogen. Dit is een van de schuiten waarop vissers uit Mediteranesische landen (vooral Egyptenaren) aanmonsteren en die de zeeën van Griekenland leegvissen. Tot verdriet van de kleine schnabbelaar, die hier al bijna niet meer te vinden is. Onder een groepje bomen maken wij een broodje met tomaat soldaat en keren terug noordwaarts om ergens een plekje aan een strand te veroveren.
We rijden terug via Lafkos naar Milína, maar naar dat strand gaat onze voorkeur niet uit. Het liefst een baai, maar daar zijn er hier in het westen van Pilion niet veel van. Hórto – met zijn openluchttheater en oude visserswoningen - rijden we voorbij. De afslag naar Páou missen we en dan maar naar Kálamos.
Dit is een lieftallige gemeenschap vol vakantiehuisjes, helaas voor ons is er geen parkeerruimte langs de smalle strandweg. Laat staan dat er een parkeerplaats is. Een plek die daarvoor kan doorgaan is afgesloten. Iets verderop is nog een stuk strand, bij een doodlopende weg. We steken een bruggetje over en belanden tussen de huizen. En dan ineens – uit het niets – de woorden ‘No Parking’. We gaan niet door tot het eind en draaien bij de eerste de beste gelegenheid en zien het strand niet. Het is niet de laatste kans op strand. Boven Argalastí ligt bijvoorbeeld de afslag naar Lefókastro.
De weg kronkelt naar beneden en bij het strand is ook voldoende parkeerplek. Aan de linkerkant en het middenstuk van het strand liggen diverse mensen. Rechts – iets minder mooi – bij de rotsen is vrij. Het zand is bezaaid met rotzooi. Tineke rolt haar matje uit en heeft er daardoor nauwelijks last van. Ik leg mijn badlaken neer en we gaan te water.
Ik zwem een tijdje langs de rotsen tot ik bij een plek kom waar een woning boven de rotsen staat. Een pad daalt af naar het water en de bewoners hebben er zelfs een romantisch zitje gecreëerd. Nee, aan land ga ik niet. Het is tijd om terug te zwemmen en nog een tijdje te zonnen, waarbij ik in slaap val.
Verbranden? Gelukkig niet. Via de strandweg rijden we door naar Afissos en doen in Kalá Nerá nog wat boodschappen. Ik wandel nog even naar Enalion voor een mailtje en het laatste nieuws.
Tegen negenen wandelen we naar het dorp, waar een gezellige zomersfeer hangt. Bij het industriegebouw wordt hout verbrand. Het vonkt lekker handig in dit hete klimaat, waar een bosbrand snel uit de hand kan lopen. We eten bij Nirvana. Tineke eet een spaghetti.Henk een tzoutzoukakia en we hebben er rode bieten bij, op de groene bietensla. Het eten is er zoals altijd goed, de bediening ver beneden peil en de sfeer – omdat wij aan het water zitten – goed.
Van afstand zie ik dat Robin van Persie scoort tegen Mexico. De tweede helft maken wij niet meer mee. Gelukkig is Naomi er om ons (via sms) op de hoogte te houden van de 2-1-zege.

Geen opmerkingen: