11 september 2007

Limburg
Rare beesten

Het is vakantie. ‘Goodbye Ruby Tuesday’, galmt het door het huis. Ik kijk op de wekker. Vijf uur. Raema heeft er al vroeg zin in.
Zal ik Naomi ook maar meteen wakker maken? Zou haar humeur net zo goed zijn als die van Raema? Ik heb de wekker van Naomi op half zeven gezet, omdat we van plan zijn om samen - in een paar dagen - naar Limburg te fietsen. Ik laat haar toch maar vroeger opstaan, dan kunnen we ook eerder op pad.
Om half zeven stappen wij uiteindelijk al op de fiets. Tineke en Raema zwaaien ons uit. Zij volgen zaterdag. Met de trein.

Het is fris buiten. We hebben ons daarom goed aangekleed. Even voorbij de manege aan de Gooimeerdijk stunt een sproeivliegtuig en strooit zijn vuil uit over de weilanden. Gelukkig houdt de piloot rekening met ons, zodat we niet onder de rotzooi terechtkomen.
Op de Stichtse Brug klaagt Naomi even over haar rug, maar dat is snel voorbij wanneer wij naar beneden rijden. In de buurt van Eemnes zien wij een ballon langzaam zijn weg door de lucht zoeken. Die is er al vroeg bij evenals het woon- werkverkeer. Dat komt op gang. Forensen op de fiets groeten ons vriendelijk.

In de buurt van Huis ter Heide stikt het van de Amerikanen. Militairen, die gelegerd zijn op vliegbasis Soesterberg. In Zeist is er van deze drukte niets meer te bespeuren.
‘Ik moet nodig plassen’, piept Naomi.
De cafés zijn nog niet open. De Hema wel.
‘Daar zal wel een toilet zijn’, gok ik.
Verkeerd gedacht dus. Ze houdt haar plas op tot Wijk bij Duurstede, waar een langere pauze wordt ingelast en door Naomi de eerste van talloze vlaaien tijdens deze vakantie wordt gegeten.
Tevens wisselt zij van schoeisel, omdat zij pijn heeft in een grote teen.

We zijn dan Driebergen al lang voorbij. Daar worden wij voor het eerst geconfronteerd met de verkoop van kersen uit eigen boomgaard. Echt prettig toeven is het niet onder de bomen. Tussen de bomen zijn touwen gespannen, met daaraan blikken in allerlei vormen en maten. Ze zorgen voor een hels kabaal en dienen de vogels te verdrijven. In de Betuwe lossen ze dit anders op. Daar wordt lustig in de lucht geknald.
Om in de Betuwe te komen hebben we via de pont eerst de Lek en vervolgens via de Prinses Marijkesluizen het Amsterdam-Rijnkanaal overgestoken. Bij Tiel nemen we een voetveer over de Waal. Bij Oijen ligt de derde pont - ditmaal over de Maas - van deze rit te wachten. ‘Dat kan ook nog wel even duren’, zegt een man. ‘Hij schijnt kapot te zijn. Er wordt in ieder geval flink gesleuteld.’
Het wachten duurt gelukkig slechts tien minuten. Dan komt er beweging in het gevaarte. Alle fietsers kunnen met de eerste oversteek mee. Dat geldt niet voor de auto's. Die nemen meer plaats in. Sommige automobilisten hebben de smoor in. Zij wachten al meer dan een halfuur.
In Noord-Brabant - onze vijfde provincie na Flevoland, Noord-Holland, Utrecht en Gelderland - ontdekt Naomi een schaap, die bij een koe drinkt.
“Rare beesten, die Brabantse schapen’, stelt zij onomwonden vast.

Van de bewegwijzering klopt in Noord-Brabant weinig. Soms staan de bordjes verstopt, maar vaak ontbreken zij totaal. Van paddestoelen hebben ze in Noord-Brabant kennelijk nooit gehoord, want ik kan er geen ontdekken.
De meegenomen kaart is bovendien summier, zodat wij in de buurt van Oss flink veel extra kilometers extra moeten maken om op het goede spoor te komen. We moeten naar het zuiden. Daarom gebruik ik de zon, die inmiddels voor een heerlijke temperatuur zorgt, maar als baken.
Tussen Nistelrode en Uden spring ik van de fiets.
‘Tijd voor een feestje', roep ik en geef Naomi een zoen.
’Waarom?’, vraagt Naomi verwonderd.
‘We hebben er honderd kilometer opzitten.’
‘Zoveel al?’

In Veghel aan de Markt ontdekt Naomi een hotel. Op de teller staan 116 kilometer. Het is mooi geweest voor de eerste dag. Ik schrijf ons in bij een hotel. De fietsen kunnen we achter in een schuurtje zetten. De tassen breng ik naar de kamer. Hierna gaan we het dorp in.
We bellen naar huis en eten in een shoarmatent een hapje. Het is nog te vroeg om al te gaan slapen. Daarom wandelen we nog enige tijd door het plaatsje en belanden onverwacht op een fraaie begraafplaats. Tussen het lover door, zien we de beheerder vertrekken.
‘Hij sluit het hek. Hoe moeten we nu weg?’, vraagt Naomi. ‘Moeten we nu over het hek klimmen? Dat is veel te hoog voor mij.’
,,Dat zien we zo wel'', mompel ik.
Het hek blijkt niet op slot te zijn, zodat we gewoon weg kunnen. Het hotel is dichtbij. Na een warme douche verdwijnt Naomi naar bed. Een paar uur later volg ik haar voorbeeld.

De zin om er flink tegenaan te gaan is de volgende dag groot. De wind is toegenomen en daarom willen we eigenlijk niet verder dan Weert. Tijdens het ontbijt hoor ik echter dat het weer een dag later slechter zal worden. ,,Laten we er nog maar een paar kilometer extra aan vastplakken'', stel ik daarom voor.
‘Moet dat echt?’, vraagt Naomi.
‘Nou we kijken wel in Weert. Gaat het dan nog, dan rijden we door en anders stoppen we’, antwoord ik.

De fietsroute naar het zuiden staat ditmaal goed aangegeven. De weg langs de Zuid-Willemsvaart is recht en uitermate saai. De wind staat precies op onze kop en maakt het fietsen er niet gemakkelijker op. ‘Kunnen we even stoppen. Ik heb last van mijn bovenbenen’, klaagt Naomi al na een paar kilometer.
‘Wanneer wij nu stoppen, wordt het alleen maar erger. Dan krijg je pas echt last van spierpijn. Trap nog maar even door, dan gaat het straks wel beter’, probeer ik de moed erin te houden. Na een kwartier vraagt Naomi opnieuw om te stoppen, omdat zij pijn heeft.
‘Denk nu maar even niet aan je benen, maar aan veel ijsjes. Dan rijd je veel gemakkelijker’, stel ik voor.
Dat wondermiddel helpt voorlopig.
Op weg naar Helmond geef ik gratis verkeersles. Naomi rijdt voorop en moet de juiste weg kunnen inslaan zonder dat ik alles voorkauw. Het begrip 'Doorgaand verkeer' wordt daarom uitgelegd. Tegen de wind in vorderen we langzaam. Anderhalf uur na ons vertrek rijden we Helmond binnen. Naomi heeft op de fiets zitten dromen over ijs en vraagt om een kinderijsje.
Naast ons op het terras zitten twee mensen, verkleed als ruiters. Zij maken onderdeel uit van een vossenjacht van een lagere school.
‘Moeten ze hier nu nog naar school’, vraagt Naomi.
‘Ja, nog niet iedereen heeft al vakantie. De vakantie in het zuiden begint pas volgende week’, vertel ik.Dat er hier nog geen vakantie is zou je bij het kasteel niet zeggen. Er staat een lange rij om binnen gelaten te worden.
Even verderop wordt de jaarlijkse kermis opgebouwd. Er wordt nog flink gesleuteld aan de achtbaan. Twee mannen prutsen aan de botsauto's. De kleinere attracties zijn al gereed om vanaf morgen het publiek te ontvangen.

We zoeken de Zuid-Willemsvaart weer op en passeren onderweg het fraaie kasteel van Helmond. Het water is snel gevonden. De weg is kaarsrecht. De wind is toegenomen. Voor de afwisseling stel ik voor Someren aan te doen. In het winkelcentrum stoppen wij op het moment dat beide wijzers van de kerkklok loodrecht omhoog wijzen. We doen snel inkopen. Ik snijd me aan het lipje van een blikje Spa rood, dat niet echt open wil. De EHBO-spullen komen zo goed van pas. Naomi moet plassen, maar net als in Zeist zijn ook in Someren de cafés en restaurants nog dicht. Koeweit of is het Q8 brengt uitkomst.
Weert wordt toch ons eindstation van die dag. Naomi heeft het steeds moeilijker. Een waterijsje - goed tegen de dorst en de droge lippen - houdt haar enige tijd bezig. Niet alleen de bovenbenen van Naomi spelen op. Zij krijgt ook last van zadelpijn en moet steeds vaker uit het zadel.
Het bord Weert komt voor haar als een verlichting. Bij de VVV informeer ik naar slaapplaatsen. Omdat wij richting Stramproij willen, worden wij verwezen naar een minipension even ten zuiden van Weert. Onze komst wordt door de VVV aangekondigd.
Om half drie arriveren wij bij de familie Van der Palen. Mevrouw Van der Palen is in de tuin aan het werk. De eigenaresse stelt Naomi meteen op haar gemak.
Nadat wij ons in onze kamer hebben geïnstalleerd, haal ik Naomi over opnieuw op de fiets te klauteren. We moeten immers nog naar huis bellen. Vlakbij ligt Tungelroij en daar moet vast wel een telefoon te vinden zijn. Er is echter niets te vinden wat er op lijkt. Dan maar door naar Stramproij.Naomi heeft weer praatjes. Zij start een wielerwedstrijd en wint met glans. Bij het postkantoor kunnen wij bellen. Tineke heeft de kaart van Nederland voor haar neus liggen en is verbaasd dat wij al zover zijn gefietst.
Terug op onze kamer kijken we nog even televisie. Zo blijven we op de hoogte van de ontwikkelingen van Wimbledon, de Tour de France en met een scheef oog kijken we ook nog even naar de voetbalwedstrijd Engeland-Duitsland.


Het ontbijt staat voor acht uur gepland. Wij zitten echter al een kwartier eerder aan tafel. Het is nu nog droog. Er is slecht weer op komst. Niet alleen de wind is aangewakkerd, maar er is bovendien regen en onweer voorspeld. Donder en bliksem komt vaak pas later op de dag. Geen prettig vooruitzicht om dan nog op de fiets te zitten en als we vroeg vertrekken hebben we misschien geluk.
Even overleggen. Gaan we door Limburg, of steken we af door België. Dan is er misschien ook een paspoort nodig en daar beschikt Naomi niet over. Zij staat in het document van Tineke bijgeschreven en dat heb ik - op aandringen van haar - bij me gestoken. Indien we in Nederland blijven, dan maken we volgens mij meer kilometers. Ik zeg er echter niet bij, dat wij binnendoor wel eens te maken kunnen krijgen met glooiend terrein.Naomi kiest voor het kortste traject. Om half negen stappen we op de fiets. ‘Komen jullie nog eens langs’, vraagt mevrouw Van der Palen. ‘Bel wel even van te voren, want in het seizoen zitten we vaak vol, zegt zij nog voordat zij ons uitzwaait.

Naomi klaagt al snel over zadelpijn. ’Ik zal maar aan ijsjes denken', weet zij meteen de remedie. De rest van de dag hoor ik haar niet meer over pijntjes. Zij houdt zich flink.
Ik maak met haar een dolletje. ‘Als we bij de grens komen, dan moet ik je daarover smokkelen. Want jij hebt geen paspoort en dan mag je er niet over. Weet je wat ik prop je wel in een fietstas en rijd vervolgens met jouw fiets aan de hand over de grens. Als we aan de andere kant zijn, dan mag je er weer uit.’ De grens met bereiken we binnen twintig minuten. Een bord België. Meer is er niet. Het gebouw waarin douaneambtenaren jaren hebben gezeten staat er nog wel, maar wordt niet meer bemand. Naomi is teleurgesteld. Zij had toch totaal iets anders verwacht.
In België pakken zich donkere wolken boven ons hoofd samen. We trekken snel regenkleding aan. We hebben geluk. Onder de bomen fietsend, voelen wij slechts enkele spatjes.

Ter hoogte van Neeroeteren - na ongeveer anderhalf uur - stoppen wij net na de brug over het Albertkanaal. Naomi gaat op zoek naar de naam van het kanaal, maar nergens is een bordje te vinden. De kaart geeft uitsluitsel.
Het wordt hierna langzaam lastiger. We komen de eerste heuvels tegen en moeten meer klimmen dan dalen. Ondanks dat Naomi vermoeid raakt, houdt zij zich kranig. Ik geef haar regelmatig een zetje en duw haar regelmatig.
Het is inmiddels droog geworden. Het is nog wel bewolkt en ieder moment kan het weer gaan regenen. We nemen ruimschoots de tijd om van de omgeving te genieten. Regelmatig zien we een hertenkamp. Een eekhoorn speelt in de top van een boom. Diverse aangereden katten - liggen langs de kant van de weg.
Op het grondgebied van Genk maken wij langs de kant van de weg de tweede stop van die dag. We hebben het ergste kennelijk gehad. De weg leidt zelden omhoog. Via Zutendaal gaat het naar Lanaken. De zon priemt zo nu en dan door de regenwolken. Slechts zelden valt er nog een spat. Vlak voor Lanaken hebben we een prachtige afdaling en zijn dan in no-time bij de grens. ‘Moet ik weer in de fietstas’, grapt Naomi. Ook deze grensovergang wordt niet bewaakt, zodat de reispapieren ongebruikt in de stuurtas kunnen blijven zitten.
Maastricht is nu niet ver meer. Daar willen we overnachten. In de jeugdherberg of opnieuw bij particulieren. Op een informatiebord langs de weg kan ik de jeugdherberg niet terugvinden. Ook de VVV staat - vreemd genoeg - niet aangegeven. Een Limburgse legt ons geduldig uit, waar wij de VVV kunnen vinden. Naomi blijft bij het bureau van de VVV buiten wachten, terwijl ik voor slaapgelegenheid zorg.
‘Je treft het niet’, zegt de dame aan de balie. ‘De jeugdherberg is helemaal vol. Er wordt een korenfestival in de stad gehouden en talloze mensen zijn daarom in de jeugdherberg neergestreken.’
‘Dan maar in een pension’, zeg ik.
Drie telefoontjes zijn nodig om een slaapplaats voor twee nachten te vinden. Het pension van de familie Melman, waar wij terechtkunnen, ligt aan de zuidoostkant van de stad. Lekker gemakkelijk voor de laatste etappe naar Schin op Geul. En dan zien we Tineke en Raema gelukkig ook weer.

Geen opmerkingen: