22 oktober 2019

Het gekaapte bos


Wat mis jij het meest uit je kindertijd. Mag van alles zijn. Een stuk speelgoed, je schoolvriendjes, buiten spelen op straat, je opa of oma, schone lucht, vakantie in de bossen, je teddybeer, ...


Dit is de oktober 2019-opdracht van Schrijvelarij. Ik laat mijn fantasie de loop en denk aan het gangenstelsel in het bos achter het koetshuis waarin mijn grootouders jaren woonden. Het bos bestaat nog, hoewel er een stukje is gekapt. Het gangenstelsel is verdwenen, evenals het koetshuis en het landhuis waarbij het koetshuis hoorde. Bijgaande foto’s zijn van internet gehaald.



Het gekaapte bos


Woensdag 22 oktober 2019

Het rommelt in de verte. Bij de Grebbeberg wordt zwaar gevochten en dat is hier te horen. Mijn oudste broer is in marsorder op weg naar het front, dat al geen front meer is als hij er arriveert. Zelf ben ik nog te jong om te vechten, vinden de generaals. Terwijl ik daar veel geschikter voor ben dan Karel. Die is een beetje bang en ziekelijk. Waarom hij dan toch moet? Omdat het oorlog is en hij de leeftijd ervoor heeft om het vaderland te dienen. Nog steeds hoor ik gebulder, maar nu heeft het een andere toon gekregen. Ditmaal zijn het motoren van overvliegende bommenwerpers. En dan is alles ineens stil. Heel stil. Zelfs de vogels laten zich niet horen.



De volgende dag gaat vader Jawuk naar het dorp. Kijken of er nieuws is. Dat wordt meestal aangespijkerd op het plein. Tien minuten later is hij al terug. ‘Verdomme de Moffen hebben gewonnen’, zegt hij. ‘Ze hebben Rotterdam plat gebombardeerd en de koningin is ‘m gesmeerd.’

‘En onze Karel’, vraagt moeder Wil.

‘Nou daar is niks over bekend. Sommigen zeggen dat de soldaten allemaal naar huis zijn gestuurd. En anderen vertellen dat ze zijn gevangen genomen. Maar ik denk dat niemand het echt weet. Het is in het hele land een chaos. We motten maar even afwachten en hopen dat Karel binnenkort weer thuis is. En daarna? Ik heb geen idee!’



Twee dagen later. Karel is nog steeds niet thuis en we hebben ook nog geen enkel teken van leven van hem. Vanochtend rijden er enkele Duitse tanks over de Straatweg naar het dorp en er achteraan komt een aantal trucks. Bij de Bergweg, aan het begin van het dorp, slaan ze rechtsaf. En op dat punt kom ik mijn kameraad Neussie tegen. Die woont aan het andere eind van het dorp. Hij heet eigenlijk Wous, maar heeft een neus voor nieuws en als er wat te gebeuren staat, weet hij het vaak al voor er daadwerkelijk iets aan de hand is.

We zien de auto’s in de bosrand verdwijnen en slenteren ze achterna. De tanks zijn een pad in geslagen en staan daar stil. Uit de achterste truck springen twee soldaten met hun geweer in de hand en gaan langs de weg staan. ‘Zigarette’, vraagt de grootste van de twee.

‘Steek maar in je reet’, zegt Neussie. ‘Van jullie jat ik alleen maar en neem niks aan.’ En daarna klopt hij op zijn borst en schudt zijn hoofd. ‘Ik rauch niet.’

Neussie begint luid te lachen en stoot mij aan. ‘Kom mee Krelis, we gaan terug. Wij kennen het bos hier veel beter dan die lui en vanavond als het donker is, dan gaan we wel terug naar de bosrand en kijken we eens rustig rond, terwijl zij uitrusten of liggen te slapen.’



Neussie mag zoals zo vaak bij ons blijven eten en na het eten gaan we nog even met zijn tweetjes het bos in. We gaan achteruit door het poortje. Het eerste stukje hoeven we niet bang te zijn dat de Duitsers ons horen. Maar nadat we de Fleschlaan zijn overgestoken zijn we voorzichtig. Voetje voor voetje bewegen we ons door het bos.

Op tien meter naast ons kraakt ineens iets. We schrikken ons een hoedje. Staan doodstil, net als het hert dat zijn kop naar ons draait en knikt. Net alsof het wil zeggen: ga je gang maar, het is veilig. Nog vijftien meter en dan zien we een aantal tenten staan. Gecamoufleerd met takken. Maar ja, wij zijn jongens van het bos en zien het verschil wel. Neussie laat zich op handen en voeten zakken en sluipt zo naar de tenten. Voor een tent ziet hij twee tassen en twee geweren staan.

Zo, die zijn voor Neussie, denkt hij en hij grist ze snel weg. Langzaam draait hij zich om en komt naar mij terug. Als we bij de ‘laan’ zijn zetten we het op een lopen. ‘Die hebben we mooi te grazen Krelis’, zegt hij.

‘Nou dat je dat dorst man. Ik scheet duizend kleuren bagger. Maar ja nou wil ik ook weten wat erin die tassen zit. Kom we gaan naar het vossenhol. Gelukkig dat we dat anderhalf jaar terug verder hebben uitgegraven. Ik heb er vorige week nog wat kaarsen achtergelaten, zodat we licht kunnen maken. Daar vindt niemand ons.’

In het hol kijken we in de tassen en daar zitten niet alleen sigaretten in, maar ook kogels. ‘Kijk dat bedoel ik nou. Gewoon gejat. Nou Krelis geef mij maar een peuk, die heb ik wel verdiend. En mochten de Moffen komen, dan kunnen wij ons verdedigen. Maar thuis mondje dicht hè.’



De volgende dag is het onrustig in het dorp. De Duitse luitenant is bij de burgemeester op bezoek en eist de geweren en de tassen terug anders volgen er maatregelen. De burgemeester weet van niets en Wous en ik houden ons van de domme. De Duitsers besluiten huis voor huis te doorzoeken, maar vinden niets.


Aan het eind van de week komt Karel thuis. Hij heeft een jassie uitgedaan, maar vindt zich toch wel stoer want hij heeft nog vijf schoten kunnen lossen voor de overgave een feit is.

En wij? Wij hebben nog menig stunt uitgehaald, de Duitsers gefopt en bestolen. Ook hebben we een tijdje ondergedoken gezeten in het hol en zo hebben wij de oorlog overleefd.




Opa IJsbeer

Geen opmerkingen: