Tijdens een dagtocht met mijn ouders met een bus van Bussums Bloei naar de Belgische Ardennen rijden we een stukje over het circuit van Francorchamps: onwijs gaaf.
Vele jaren later kom ik er terug, met Tineke.
Met dit verhaal sluit ik de serie motorsport af. Dit stuk gaat bovendien over veel meer dan motorsport.
Zoals de TT van Assen eigenlijk (bijna) altijd op de laatste zaterdag van juni valt, zo wordt in de jaren zeventig de Grote Prijs van België op Francorchamps een week later op zondag gereden. De eerste keer dat wij daar heen gaan, maken wij er een vakantie-uitje van. Op zaterdag naar Assen, snel naar huis om ’s avonds laat de televisiebeelden te kunnen zien en dan ’s nachts op veel te zwaar beladen fietsen (zonder versnelling) op pad.
Net voorbij Leusden hangt er grondmist en zien we ‘witte wieven’ in de wei. In de Betuwe dutten we even in, in de schaduw van een appelboom. Ik word gewekt door de zonnestralen van de zon die steeds verder naar het westen draait. Onze eerste dagtocht eindigt in Mook, bij Tineke Elbers, een voormalig collega van Tineke.



Maar ja, dan moet je ook nog terug. Die hele weg. Een uitgang vinden is geen probleem. We zitten vlakbij La Source, de befaamde punt van het circuit en ongeveer driehonderd meter (!) ligt onze camping. De visioenen van een lange tocht naar het circuit zijn voor niets geweest.
Op de camping komen we in contact met een groep Deense motorrijders, die ons iets te drinken aan bieden; wodka-jus. Nee, niet andersom, het zit weliswaar in een fles sinaasappelsap, maar de mixed is minimaal driekwart sterke drank en een kwart vruchtensap. Er wordt door die mannen flink doorgedronken. Geen wonder dat ze zat worden. Een blijft er echter nuchter, steeds weer een ander. Die krijgt ook de sleutels van de motoren, zodat ze niet met hun dronken kop op de motor stappen.

Na de races rijden we via Spa en Luik, een bijzonder vieze stad, richting Nederland. In Luik kamperen we boven op een stijle heuvel. In de stad zelf parkeren we onze fietsen bij een kerk, gemakkelijk terug te vinden. Behalve als je over de stad zelf heen kijkt, dan vind je diverse kerken terug. Welke is nu eigenlijk de juiste. Eten doen we in Luik in een achterkamertje, bij Marokkanen of waren het Algerijnen?


Mijn vader komt Tineke halen. Hij heeft een imperiaal geleend van buurman Dessauvagie. Ik wil de volgende ochtend op de fiets in een keer met de tent terugrijden. Het gros van mijn bagage zal ik meegeven. Voor ik het besef is de tent echter al helemaal afgebroken en staat mijn fiets ook op het dak. Onderweg begint de imperiaal te schuiven en een groot deel van de rit hang ik met een arm buitenboord om het gevaarte tegen te houden. Een vreemd slot van een fiets/motorsport/vakantie.
Ook onze volgende bezoeken aan Francorchamps hebben allemaal iets bijzonders. Zo nemen we een keer Robert mee en laten een deel van een tentstok thuis liggen.. Het gaat om een stuk voor de voortent. Die kun je eigelijk niet missen. Ja, wat doe je dan. Tentstokken zijn er niet te koop in Francorchamps. Ik koop tenslotte een wandelstok en ga snijden, tot ik de juiste maat heb en vervolgens schillen om er een punt aan te maken, zodat het past.
Of in de zaal van het café om een halve kip vragen. Een groep Nederlandse motorrijders doet dat, buiten etenstijd om. De Belgische bediening doet alsof ze de Hollanders niet begrijpen. Die zeuren net zolang door tot de kip komt.

Coureurs worden tegengehouden, maar het gros vertrekt toch. 1 juli 1979 gaat de boeken in als de rijdersstaking. Alleen de zijspanrace is interessant de rest is een grote afknapper en niet veel meer dan een internationaal wedstrijdje.

Geen opmerkingen:
Een reactie posten