Limburg 8
Ongeluk
Het eind is in zicht. Vandaag gaan we op weg naar huis. Ik maak Naomi tegen zessen wakker. We ontbijten, pakken de laatste spulletjes in en laden de fietsen op.
‘Heb je het geld meegenomen', vraagt zij overbodig.
De scheiding volgt.

De trein richting Maastricht vertrekt om 9.02 uur.

Het overstappen in Amsterdam gaat ondanks de nodige bagage goed. Zij heeft daar bovendien een uitstekende aansluiting en is om een uur al weer thuis.
Naomi en ik zijn dan nog onderweg. Toch is onze reis in Valkenburg al bijna afgelopen. Naomi rijdt tegen een stoeprand en heeft nog net voldoende besef om haar linkerbeen tussen haar zadel en stuur te slingeren en van de fiets af te springen. Zij komt zo met de schrik vrij.
Na een halfuur staan we in Meerssen en via Bunde en Geulle bereiken we het Julianakanaal.


Vlak voor de sluizen van Obbicht nemen we onze eerste pauze. We hebben dan al zeven kwartier gefietst. Onderweg zien we - ondanks het vroege tijdstip - veel wandelaars en fietsers. Ook zijn er diverse mensen aan het trimmen, terwijl langs de waterkant vissers hun hengel uitwerpen.

Na een kwartier is het tijd om verder te gaan. We steken de sluizen over en verlaten de route. Naar Maaseik in België. Het snijdt een stuk af en het laatste gedeelte over het fietspad is niet leuk meer. Kleine vliegjes zwermen om ons heen en willen zich tegoeddoen aan ons zoete bloed.
We vliegen door het Belgische land en bereiken voor we het in de gaten hebben ons eigen kikkerland. Naomi is vandaag de kaartlezer en dat is niet helemaal een succes. Zij is snel afgeleid. Toch laat ik haar de standaard op haar fiets houden, want op mijn stuur klapt dat ding steeds om.
Bij Ell is de tweede stop gepland. Daar is echter nog niets open. Net nadat we hebben besloten maar langs de kant van de weg te gaan zitten, zien we een café. De Molshoof is ook al gesloten. Een vrouw is binnen aan het schoonmaken. Zij heeft Naomi voor de deur zien staan en doet toch open. We krijgen op het terras iets te drinken en eten een boterham.
Tegen elven stappen we weer op. Hebben er inmiddels al zestig kilometer op zitten. Dat vlot lekker.

Het begint warmer te worden, maar de temperatuur voelt niet extreem aan. Wel krijgen wij sneller last van een droge keel en smeer die met het meegenomen water.
Vanaf Nederweert rijden we langs de provinciale weg en de Zuid-Willemsvaart. Om een uur stappen we in de buurt van Someren en drinken appelsap.
Ze is er welsiwaar niet bij, maar onderweg komen we Raema toch tegen.


Bij Beek en Donk laten we de Vaart achter ons en rijden naar Gemert.

Naomi begint moe te worden en ik probeer haar op te beuren. Zij krijgt de laatste appelsap, maar dat is zo warm geworden, dat het eigenlijk niet meer te drinken is. Een ijsco onderweg doet wonderen. Via Nistelrode bereiken we uiteindelijk Oss.
Onderweg zie ik een hotel.

Er is plaats en ik schrijf ons in. De fietsen kunnen we in een schuurtje achterlaten. De kamer is luxueus met televisie en bad. Naomi maakt daar gebruik van terwijl ik Tineke vanuit de kamer bel. Daarna duik ik ook in bad. We gaan buiten de deur eten bij een Griek en Naomi eet dapper haar Soufflaki schotel op.
De tweede dag rijden we van Oss naar huis in Almere-Haven. Het wordt voor ons een gedenkwaardige zondag. Om vijf uur rommelt en stommelt er iemand door het hotel en verschijnt in onze hotelkamer.
‘Entschuldigung', klinkt het. Zal wel een stomme Mof zijn. Of gewoon een hoteldief.
Dom ben ik natuurlijk door de hotelkamer niet op slot te draaien.
De slaap is verdwenen.



In dat bos begint Naomi plotseling te schreeuwen. Het gillen wordt huilen. ‘Wat is er aan de hand?'
Geen antwoord. Ik geef haar een zuurtje om haar te kalmeren. Het helpt.

‘Ik zal even kijken', zeg ik.
Naomi trekt haar trui uit. Een klein rood puntje en verder niets. Bovendien geen insect meer te vinden. Omdat ik geen aceron bij me heb, besluit ik er maar een beetje zalf op te smeren.
‘Dat helpt', laat ik haar in de waan.
‘Je arm wordt misschien een beetje stijf, maar het zal vanzelf wel weer overgaan.'
We drinken nog iets en vervolgen onze weg.
De ergste schrik is voorbij.

‘Nu is het niet ver meer. Wij hebben het ergste gehad', meld ik.
‘Maar we moeten de brug nog over. Daar kom ik nooit overheen', zegt de bergkoningin.
‘Wel nee', spreek ik haar moed in. ‘Met die turbodijen van jou is het een peulenschilletje. Voor je het beseft ben je boven.'

‘In Eemnes krijg je een ijsje en daar gaan we Tineke bellen. Misschien komt ze ons wel een stuk tegemoet.'
Met een ijsje in de hand gaan we op zoek naar een telefooncel en bellen naar huis.
‘Ik kijk wel, wat ik doe', meldt Tineke op ons verzoek om ook op de fiets te stappen, nadat ik heb uitgelegd dat Naomi is gestoken.

In de verte aan de overkant van het Gooimeer ontwaar ik enkele kleine stipjes. ‘Dat zijn Tineke en Raema', meld ik op de gok.
Vergeten is Naomi de brug. Zingend en zwaaiend naar de overkant – ‘dat kunnen ze toch niet zien', denk ik - gaan we omhoog. De stipjes aan de overkant worden steeds groter. Bovenaan blijf ik stilstaan. Naomi stopt ook. Ik kijk achterom. Zij vraagt wat er is.
‘Ben je niet iets vergeten?', vraag ik.
‘Hoezo?'
‘Nou, je kon toch niet tegen de brug opkomen.'
Ze begint te lachen.

Een ervaren vakantieganger wil ik mij niet noemen. Daarvoor ben ik niet vaak genoeg op pad geweest. Wel zitten er bijzondere vakanties tussen. Met school in Luxemburg met een jongerenreis in Oostenrijk. Oh ja, en met mijn ouders naar Duitsland en Italië. Dat mag ik niet vergeten.
In de verhalen over Limburg gaat het over de vakantie naar Schin op Geul. Samen met Naomi op de fiets. Tineke en Raema namen de trein zoals in het eerste stuk al gemeld de trein. Ik heb tijdens die vakantie een dagboek bijgehouden in een schrift en die stukken samengevoegd tot deze Limburg-artikelen.
Maar nu is het weer tijd voor iets anders.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten