8 juli 2014

Bekaf

,,We zijn verhuisd.’’ Het welkom is overweldigend. Dit noemen ze in Grave Amsterdamse humor. Inderdaad in Brabant zijn ze weinig gewend en alles wat een beetje vreemd is of doet, komt volgens hen uit Amsterdam. En wen er maar vast aan. Dit heeft niets met Amsterdam te maken, maar is puur Gooi. Zoals wij (bijna) allemaal. Uitzonderingen zijn er nu eenmaal altijd.

De deur gaat open, op een kier. Eentje glipt er naar binnen en daarna… volgt al snel de rest. ,,Als jullie iedere keer een cadeau meenemen, dan kom je er de volgende keer niet meer in’’, krijgen we te horen. Neef Eddy, voor mij van de koude kant, grijnst. Van oor tot oor. We zijn er weer. Speciaal voor hem, want hij heeft zo graag mensen (lees familie) om zich heen.

Zo die is ook weer tevreden. Niet verder vertellen hoor Christien, laat hem dit stukje maar niet lezen. Want eigenlijk komen we voor jou. We laten hem gewoon even naast zijn schoenen lopen van trots, dat wij helemaal uit dat verre Flevoland tot onder de rivieren zijn gezakt om hem een plezier te doen. Maar we komen gewoon op de lekkere balletjes gehakt af, die jij voor ons hebt gebraden en waar hij vanmorgen bij de bakker verse broodjes voor heeft gekocht, zodat we die ballen in een wit of bruin, naar believen, kadetje kunnen stoppen.

De kop is eraf. Het is de eerste zondag van juli en dat betekent dat het stadje beneden de sluis weer vol loopt met mensen die graag een traantje laten stromen over de wangen van anderen. Traonentrekkers noemen ze die wel. Niet mijn genre muziek en zeker niet als ze ook nog eens gaan vliegeren en daarmee denken een brief naar boven te kunnen sturen. Dan zijn ze bij mij aan het verkeerde adres. Dat ik daarmee, hier en vandaag, een eenling ben, besef ik terdege. Toch hoor ik liever een sad blues en laat dan mijn tranen rollen.

Maar wees gerust ik wil geen Spelbreker zijn, want ik omarm de liefde en warmte van alle mensen om mij heen, slurp alle details in mij op. En geniet vooral van mensen, ook van hem die op zijn balkon compleet uit het dak durft te gaan.

En zo slenteren wij met zijn allen tussen tienduizenden bezoekers door dit stadje. Onder poortjes door, langs diverse punten waar koren hun best doen om de mensen te vermaken. Een aantal koren heb ik al vaker horen en zien optreden. Maar misschien wel omdat dit niet mijn stijl is, blijft het mij verrassen, blijven ze mij verrassen. Terwijl de kleding toch weinig verrassends meer heeft. Veel kant, rood, zwart, een bloem in het haar of een hitsig hoedje op het gitzwarte haar. Want de leeftijd verklappen we niet, dus vlak voor een festival wordt nog even de portemonnee van de kapper gespekt.

En zo geeft Grave ieder jaar dat ik hier kom weer iets van zijn geheimen aan mij prijs. Dit jaar zijn de krochten van de stad aan de beurt. Niet dus… Ik reken dat maar onder het hoofdstuk minder geslaagde grappen van neef Ed, die beweert dat er onder Grave een oud Grave is gegraven, of gebouwd. Het verschil? Zal wel komen doordat hij langzaam maar zeker toch wat van dat Brabantse leven heeft meegekregen.

Daar word je ook wel een beetje Ège Wies van. Het bewijs daarvan wordt geleverd door jonge Ed, die zijn gezicht niet durft te laten zien in het stadje. Hij woont immers in de buitenwijken en niet in de vesting, dus heeft hij niks met gezelligheid. Onder het mom, van ‘wie moet de hond uitlaten’ laat hij verstek gaan. Nee, dan wij veralmeerste Gooiers, wij zingen bijna allemaal uit volle borst mee met al die mooie liedjes. Uiteraard kan ik niet zingen, want ik moet opletten en fotograferen en zie zoals gezegd de details.

Een van die details is Tineke, niet die van mij, maar die andere uit Limburg, waar ook over wordt gezongen. Wie schoan os Limburg is begrip toch nemens. Bijna veertig jaar niet gezien, maar geen spat veranderd. Op een vol plein pik ik haar er zomaar uit, begin te zwaaien. ‘Naar wie zwaai je’, wordt mij gevraagd. ‘Naar wie denk je. Als ik naar haar toe loop, en haar op een paar meter genaderd ben, ziet zij mij ook. Die andere Tineke, die van mij dus, is achterom gelopen, tikt haar op de schouder op en minuten lang hangen zij als een stel Dolle Diva’s in elkaars armen. Vroeger was dat niet anders, hoewel toen waren het geen Diva’s maar Mina’s.
Vraag maar aan Thea, nee Ed niet die van jou er zijn meer hondjes die Sam heten en zo heb je ook meer vrouwen met die naam.

Ik dwaal ondertussen knap af door Grave en dat was toch niet de bedoeling. Nee het streven was om Het Kaf gescheiden van de Koren te laten optreden onder het motto: Zing maar Lekker Mee. Want in Brabant zijn we lekker sociaal bezig dus Huûr ôs en je hebt een gezellige dag. Nee, niet dat we te huur zijn, maar je moet ons eens goed horen. Zeker als wij volledig uit ons dak gaan in de tent, die vlak bij de oude haven, of is het de jachthaven, staat opgesteld.

Uiteraard draagt neef Ed Tulpen uit Amsterdam aan. Maar er kan geen Smartlappenfestival worden gehouden zonder dat Het Kaf gescheiden van de Koren het wereldberoemde En we hebben een woonboot, het ligt in de Amstel ten gehore brengt. De leadzangeres van de Koren was ditmaal gescheiden van Het Kaf en zong in Mokum het duet Poesje mauw. Maar werd via de smartphone gewoon de Amstel ingetrokken. Zo gaat dat tegenwoordig.

Ondertussen staat Warempel klaar met het Vischwijvenkoor en denkt Ontroerend Goed dat de thuishaven de havenkom van Grave is. Maar die is al bezet door het paar uit Haven, dat met liefde niet uit de klei maar uit de mud is getrokken. Nee, dit is geen marathon, zelfs niet voor koren. Ik zou het liever onder het hoofdstuk Goei Volluk willen scharen, maar ja die komen uit buurgemeente Cuijk.

Terwijl het feest zijn einde nadert, begint mijn hoofd begint over te lopen. Daarom zonder ik mij even af en krijg meteen de verwachte regendruppels op me. Daar blijft het bij. Buiten wordt gedanst, binnen de polonaise gelopen. Van een afstand hoor ik de liedjes nagalmen, zie de eerste koren vertrekken. De Zangkoorts is dan al voorbij, ’t Mag geen naam hebben. Nee, dan Suuk-7 of Het Koor van Tante Door, die vrolijk kwebbelend voorbijkomt.

Als dessert hebben neef Ed en zijn Christien het Steakhouse Don Kiesjot afgehuurd. Ik neem de molentjes vandaag wel voor mijn rekening, want met zoveel indrukken ben ik Bekaf.









2 juli 2014

Een drukke dag




Kalo Mina zegt Opa IJsbeer altijd als hij mij ziet op de eerste dag van een maand. Nee, hij scheldt mij echt niet uit voor een kale, want ik heb wel haar, maar hij wenst mij daarmee een maand vol voorspoed toe, een maand met gezondheid, een goede maand.

Deze dinsdag ,1 juli, begint als bijna alle andere dinsdagen. Gisteren ben ik bij Mamoe geweest .en vandaag ga ik weer naar de kinderopvang Oliver. Dat denk ik althans, maar dat gebeurt niet want mijn papa en mama brengen mij bij Opa IJsbeer. Mamoe is al met de trein naar haar werk in Amsterdam en wij (opa en ik) gaan samen ook naar Amsterdam. Een verrassing, opa gaat met mij naar Artis, dieren kijken.

Dat is wel een heleboel geregel hoor, zo’n dagje uit, want dat moet wel met de Oliver doorgesproken worden en opa neemt heel veel mee. Mijn tasje met kleren voor als er een ongelukje gebeurt, luiers, schoonmaakdoekjes, een washandje, crunchy’s, krentenbollen, pakjes drinken, zijn fototoestel en het belangrijkste van alles; hij vergeet mij niet mee te nemen. En zo gaan we eerst met de bus naar het station van Almere Buiten en daar nemen we de trein, richting Schiphol. Die trein heeft twintig minuten vertraging, dan zal de rest ook wel niet op tijd rijden, dus stapt opa samen met mij in Weesp over. Aan de andere kant van het perron staat al een trein te wachten. Die gaat echter ook naar Schiphol merkt opa als we onderweg zijn. Daar schieten we weinig mee op.

Opa IJsbeer besluit ijskoud dat we dan in Duivendrecht maar met de Metro moeten gaan. Dat is een idee, en dan bij het Waterlooplein uitstappen en wachten op de tram 9. Die komt maar niet en opa weet niet dat lijn 14 ook bij Artis stopt, dus gaan we wandelen. Ik op de nek van opa. Dat zit best hoog, dan kan ik mooi over alle hoofden heen kijken en hoef ik niet tegen damesbenen aan te koekeloeren. Moeilijk woord hè, heb ik van opa geleerd.

Artis is gelukkig niet ver, zodat Opa niet moe wordt en wij lekker gezellig samen nog heel veel dieren kunnen bekijken. De eerste beesten zijn de kamelen. Dat zijn rare dieren, ze schommelen heel erg, en ze hebben twee bulten op hun rug. Daar kun je lekker tussen zitten, zegt opa. Nou dan zit ik toch liever in de auto bij papa of mama, of op de fiets bij opa. Maar op zo’n kamelenrug door het zand lopen, dat vind ik helemaal niets. Stoffig ook door dat zand en dan krijg ik vast vieze handen.

Opa heeft mij beloofd dat ik in de dierentuin wat te drinken krijg en die krijg ik ook samen met mijn eerste crunchy van de dag, lekker hoor. We gaan daarom eerst even zitten. Achter ons zwemmen de eenden nieuwsgierig langs. Zij hopen ook dat ik wat voor hen in water laat vallen. Maar dat mag niet van Opa IJsbeer. Voor ons liggen de leeuwen lui in de zon. Zelfs een keer brullen, helemaal voor mij, doet vader leeuw niet. Hij zwaait een keer met zijn staart, nog een keer om een vlieg weg te jagen en meer is hij niet van plan. Zijn vrouw doet haar hoofd een keer omhoog. En dat is het.

We lopen langs de tijgers, opa zegt dat het een panters zijn, maar ik vind het tijgers, dus… En we zien vogels. Hele grote vogels. Met een scherpe kromme snavel en grote klauwen van poten. Gieren zegt de oppasser. Ja oppassen moet je wel voor ze. Hoewel ze alleen maar dode beesten en soms ook dode mensen eten. Maar ik weet mooi niet of ze dat zelf wel weten. Nee, dan ga ik toch liever naar de giraffe, die steekt alleen maar zijn nek uit. En de kleine giraffe zit nieuwsgierig naar mij te kijken. Alsof hij nog nooit een mensenkind heeft gezien.

We hebben dan al wel slangen gezien en een krokodil. Die bijt in je bil, zegt opa. Nou dat vind ik toch wel een beetje eng, dus loop ik liever maar snel door. De vlinders vind ik wel leuk, die fladderen zo mooi. Sommige vlinders eten van fruit dat overal is neergelegd. Hele grote vlinders heb ik gezien. Mijn neefje Gianny is al heel vaak in Artis geweest en weet misschien wel hoe ze heten, daar ben ik nog te klein voor. Maar over een paar jaar, zal ik er vast wel een paar kunnen herkennen.

In de vlindertuin lopen een paar jongens hard rond en daar wil ik wel mee spelen. Ik loop met ze mee. Opa kan niet zo hard lopen en de jongens nemen mij mee naar buiten. Opa zoekt mij en ziet mij en de jongens bij een mijnheer van Artis staan. Die mijnheer vraagt aan opa hoe ik heet, nou dat weet opa wel. Opa kent die mijnheer ook, van vroeger, van het zaalvoetbal in Älmere. Wat is de wereld toch klein. Die mijnheer zegt dat er iedere dag wel zes jongetjes, nee geen meisjes, weglopen en zoek zijn. Nou ik ben mooi niet zoek. Maar ben gewoon met die jongens aan het spelen.

De zeehonden, die ik geen zeehonden mag noemen maar wel robben, kregen visjes. Ik kan er niet veel van zien, want er zijn erg veel kinderen in de dierentuin en de meesten staan voor mijn neus. Als de visgooier klaar is, gaan de kinderen weg en kan ik de Californische zeeleeuwen of hoe ze ook moeten worden genoemd, pas goed zien zwemmen. Snel dat ze zijn. En ze hebben van die guitige kopjes met snorharen. Die zijn veel langer dan de snor van Opa IJsbeer.

Weten jullie wat ik ook nog heb gezien? Een gorilla, die haalt met een stokje eten uit een boom. Ik denk dat-ie honing aan het snoepen is. En in dezelfde kooi staan ook stokstaartjes. Dat zijn grappige beestjes joh, die gaan recht overeind staan als ze om zich heen willen kijken. En ze hebben allemaal holletjes waarin ze zich kunnen verstoppen.

Opa heeft me ook meegenomen naar de vissen. De haai is heel boos. Denk je van niet. Mooi wel. Hij zwemt iedere keer weer naar mij toe en kijkt heel erg boos naar me. Ik vind dat helemaal niet eng, want er zit dik glas tussen, zodat hij mij helemaal niets kan gebeuren. Er zijn heel veel vissen daar. Zo heb ik een girafmeerval onder zijn buik gekieteld. Leuk is dat, hè opa. Dat mag ik van jou doen en ik ben nog steeds niet bang. Die grote kreeften vind ik wel een beetje eng en de zeepaardjes die maken speciaal voor mij een dansje.

De kleinere aapjes zijn met elkaar aan het spelen. Twee van die apen hebben ruzie en een grote aap geeft ze straf. Als je niet wil luisteren, dan krijg je straf. Ook als je Opa IJsbeer heet, die is gisteren over de bank geklommen. En dat mag niet hè Mamoe. En toen ging hij ook nog met de voetbal in de gang spelen. Opa wil niet luisteren, zo ondeugend.

Maar vandaag is hij niet ondeugend. Ik mag van hem spelen met andere kindjes bij een hele grote glijbaan. Roetsj zo van de nek van de giraffe af. Opa zegt dat daar een liedje van is. Niet van Dikkie Dik, maar van Dikkertje Dap,

Hij heeft me ook nog meegenomen naar de ijsbeer. Geen echte, want die hebben ze niet meer in Artis. Ik krijg ook een boekje van Dikkie Dik in de dierentuin van hem. Dat vind ik zo lief.

Daarna zijn we met de tram naar het station gegaan. Het is heel druk in de tram. Gelukkig kan opa nog een stoel vinden en ik mag op zijn schoot zitten. Naast een moeder met een baby. Veel weet ik daar niet meer van, want ik ben in slaap gevallen, vlak voor het station maakt opa mij weer wakker. Toen we bij het station waren doet het pasje van opa het niet meer en hebben we nog een nieuwe kaart moeten kopen. Daardoor missen we wel de trein. Vind ik niet erg hoor, want nu komt er een lieve mevrouw naast me zitten in de trein en daar heb ik lekker mee zitten praten. En met opa heb ik gelachen, ondeugend gedaan, rare gezichten trekken. Het laatste stukje is met de bus en toen nog een stukje op opa’s nek.

Mamoe is nog niet thuis en als ze thuiskomt met de boodschappen, maakt ze snel het eten. Lekker met appelmoes en gele vla toe. Na het eten mag ik bij Opa IJsbeer achterop op de fiets. Hij heeft mij thuis gebracht en ondergestopt. Nee, ik ben niet meer aan het donderjagen, want ik ben flink moe. Wat wil je ook van zo’n dag.